Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. attaqueren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor attaqueren (Nederlands) in het Engels

attaqueren:

attaqueren werkwoord (attaqueer, attaqueert, attaqueerde, attaqueerden, geattaqueerd)

  1. attaqueren (aanvallen; overvallen; bestormen)
    to attack; to assault; to raid; to lay violent hands upon; to violate; to storm
    • attack werkwoord (attacks, attacked, attacking)
    • assault werkwoord (assaults, assaulted, assaulting)
    • raid werkwoord (raids, raided, raiding)
    • lay violent hands upon werkwoord (lays violent hands upon, laid violent hands upon, laying violent hands upon)
    • violate werkwoord (violates, violated, violating)
    • storm werkwoord (storms, stormed, storming)

Conjugations for attaqueren:

o.t.t.
  1. attaqueer
  2. attaqueert
  3. attaqueert
  4. attaqueren
  5. attaqueren
  6. attaqueren
o.v.t.
  1. attaqueerde
  2. attaqueerde
  3. attaqueerde
  4. attaqueerden
  5. attaqueerden
  6. attaqueerden
v.t.t.
  1. heb geattaqueerd
  2. hebt geattaqueerd
  3. heeft geattaqueerd
  4. hebben geattaqueerd
  5. hebben geattaqueerd
  6. hebben geattaqueerd
v.v.t.
  1. had geattaqueerd
  2. had geattaqueerd
  3. had geattaqueerd
  4. hadden geattaqueerd
  5. hadden geattaqueerd
  6. hadden geattaqueerd
o.t.t.t.
  1. zal attaqueren
  2. zult attaqueren
  3. zal attaqueren
  4. zullen attaqueren
  5. zullen attaqueren
  6. zullen attaqueren
o.v.t.t.
  1. zou attaqueren
  2. zou attaqueren
  3. zou attaqueren
  4. zouden attaqueren
  5. zouden attaqueren
  6. zouden attaqueren
diversen
  1. attaqueer!
  2. attaqueert!
  3. geattaqueerd
  4. attaquerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

attaqueren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. attaqueren (aanvallen)
    the attack; the assault
    • attack [the ~] zelfstandig naamwoord
    • assault [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor attaqueren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assault aanvallen; attaqueren aanranden; aanval; attaque; bestorming; offensief; overval; roofoverval; run; stormaanval; stormloop
attack aanvallen; attaqueren aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop
raid aanval; attaque; bestorming; inval; invasie; klopjacht; offensief; overval; razzia; rooftocht; run; stormaanval; stormloop; strooptocht
storm hevige wind; hondenweer; noodweer; stormwind; wind
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assault aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanranden; belegeren; geweld gebruiken; mishandelen; molesteren; pijnigen; vrouw aanranden
attack aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aantasten; aanvreten; bederven; belegeren; beschadigen; inbijten; invreten
lay violent hands upon aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen
raid aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren; leegplunderen; plunderen; roven; uitplunderen
storm aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren; donderen; fulmineren; haasten; jachten; ketteren; razen; spoeden; stormlopen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; tot spoed aanzetten; uit de slof schieten; uitvaren; woeden
violate aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen misbruiken; misdragen; onteren; ontwijden; schofferen; zich misdragen

Wiktionary: attaqueren


Cross Translation:
FromToVia
attaqueren assault; attack; assail; rip; strafe assaillir — propre|fr (figuré) attaquer vivement par surprise.
attaqueren attack; impugn; assault; assail; rip; strafe; commit aggression; aggress attaquerassaillir par agression.