Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. benauwen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor benauwen (Nederlands) in het Engels

benauwen:

benauwen werkwoord (benauw, benauwt, benauwde, benauwden, benauwd)

  1. benauwen (beklemmen)
    to oppress; to truss up; to gag
    • oppress werkwoord (oppresses, oppressed, oppressing)
    • truss up werkwoord (trusses up, trussed up, trussing up)
    • gag werkwoord (gags, gagged, gagging)
  2. benauwen (beangstigen)
    to frighten; to oppress; to disquiet; to alarm
    • frighten werkwoord (frightens, frightened, frightening)
    • oppress werkwoord (oppresses, oppressed, oppressing)
    • disquiet werkwoord (disquiets, disquieted, disquieting)
    • alarm werkwoord (alarms, alarmed, alarming)

Conjugations for benauwen:

o.t.t.
  1. benauw
  2. benauwt
  3. benauwt
  4. benauwen
  5. benauwen
  6. benauwen
o.v.t.
  1. benauwde
  2. benauwde
  3. benauwde
  4. benauwden
  5. benauwden
  6. benauwden
v.t.t.
  1. heb benauwd
  2. hebt benauwd
  3. heeft benauwd
  4. hebben benauwd
  5. hebben benauwd
  6. hebben benauwd
v.v.t.
  1. had benauwd
  2. had benauwd
  3. had benauwd
  4. hadden benauwd
  5. hadden benauwd
  6. hadden benauwd
o.t.t.t.
  1. zal benauwen
  2. zult benauwen
  3. zal benauwen
  4. zullen benauwen
  5. zullen benauwen
  6. zullen benauwen
o.v.t.t.
  1. zou benauwen
  2. zou benauwen
  3. zou benauwen
  4. zouden benauwen
  5. zouden benauwen
  6. zouden benauwen
diversen
  1. benauw!
  2. benauwt!
  3. benauwd
  4. benauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor benauwen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alarm alarm; alarminstallatie; alarmsignaal; bekommernis; bezorgdheid; kommer; noodsignaal; ongerustheid; ontsteltenis; schrik; verbijstering; verontrusting; zorg
gag canard; grap; grol; kwinkslag; scherts
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alarm beangstigen; benauwen alarmeren; ongerust maken; ontstellen; verontrusten
disquiet beangstigen; benauwen
frighten beangstigen; benauwen angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; intimideren; laten schrikken; schokken; terroriseren; tiranniseren; verschrikken; vrees aanjagen
gag beklemmen; benauwen knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen
oppress beangstigen; beklemmen; benauwen knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; verdrukken
truss up beklemmen; benauwen

Wiktionary: benauwen

benauwen
verb
  1. cause strain or anxiety

Cross Translation:
FromToVia
benauwen oppress; weigh upon beklemmen — (transitiv), von etwas: jemanden körperlich oder seelisch beengen, bedrücken
benauwen oppress opprimeraccabler par violence, par excès d’autorité.
benauwen agitate; alarm; disturb; perturb; ruffle; trouble; unsettle; upset; worry préoccuperoccuper fortement l’esprit, l’absorber tout entier.