Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beslist (Nederlands) in het Engels

beslist:

beslist bijvoeglijk naamwoord

  1. beslist (gedecideerd; vastberaden; besluitvaardig; kordaat; resoluut)
    determined; decided; decisive; resolute
  2. beslist (stellig; zeker; absoluut; ronduit)
    certain; certainly; sure and certain; sure; undoubted; of course; positively; positive
  3. beslist (kordaat; krachtig; doortastend; ferm; krachtdadig)
    resolute; brisk; courageous; firm; bold
  4. beslist (vast en zeker; zeker; ongetwijfeld; geheid)
    sure; absolutely; indeed
  5. beslist (waarlijk; echt; zeker; )
    really; truly; indeed
  6. beslist (waarlijk; vast en zeker; zeker; )
    definitely; genuinely; really; factually; certainly; surely; actually; truthfully; indeed
  7. beslist (ongetwijfeld; zeker; vast en zeker; )
    undoubtedly; sure; indeed
  8. beslist (heel zeker)
    most certainly

Vertaal Matrix voor beslist:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bold branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij
firm bedrijf; coöperatie; firma; handelsbedrijf; handelsfirma; handelshuis; maatschap; maatschappij; onderneming; vennootschap; zaak
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bold beslist; doortastend; ferm; kordaat; krachtdadig; krachtig brutaal; dapper; heldhaftig; heroïsch; hondsbrutaal; kloek; koen; kranig; manhaftig; manmoedig; moedig; niet beschroomd; onbeducht; onbeschroomd; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stout; stoutmoedig; vermetel; vet; vrijmoedig; vrijpostig
brisk beslist; doortastend; ferm; kordaat; krachtdadig; krachtig alert; blij; blijmoedig; dartel; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; oplettend; rap; snel; tierig; uitgeslapen; vlot; vlug; vrolijk; wakker
certain absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker absoluut; een paar; enige; enkele; onvoorwaardelijk; pertinent; sommige; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; wat; zeker
courageous beslist; doortastend; ferm; kordaat; krachtdadig; krachtig dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; manhaftig; moedig; onverschrokken; stout; stoutmoedig
decided beslist; besluitvaardig; gedecideerd; kordaat; resoluut; vastberaden
decisive beslist; besluitvaardig; gedecideerd; kordaat; resoluut; vastberaden beslissend; daadkrachtig; doorslaggevend; dynamisch; energiek; ferm; kordaat; standvastig
determined beslist; besluitvaardig; gedecideerd; kordaat; resoluut; vastberaden bepaald; bestand tegen; bestendig; een zekere; opgewassen tegen; vastbesloten
positive absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker absoluut; onvoorwaardelijk; pertinent; positief; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; zeker
resolute beslist; besluitvaardig; doortastend; ferm; gedecideerd; kordaat; krachtdadig; krachtig; resoluut; vastberaden ferm; kordaat; standvastig; vastbesloten
- absoluut; volkomen; volstrekt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absolutely beslist; geheid; ongetwijfeld; vast en zeker; zeker absoluut; enenmale; faliekant; finaal; hartstikke; helemaal; onvoorwaardelijk; pertinent; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; vierkant; volstrekt; zeker
actually beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker daadwerkelijk; eigenlijk; feitelijk; in feite; in werkelijkheid; inderdaad; jawel; jazeker; werkelijk; zowaar
certainly absoluut; beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; ronduit; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker absoluut; inderdaad; jawel; jazeker; onvoorwaardelijk; pertinent; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; waarlijk; zeker
definitely beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker absoluut; definitief; inderdaad; jawel; jazeker; onverandelijk; onvoorwaardelijk; permanent; pertinent; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; voorgoed; waarlijk; zeker
factually beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
genuinely beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
indeed beslist; echt; feitelijk; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; wel degelijk; welzeker; zeker 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; daadwerkelijk; dus; echt; effectief; heus; jawel; jazeker; logisch; metterdaad; natuurlijk; onontkomelijk; reëel; tja; trouwens; uiteraard; vanzelfsprekend; voorwaar; waar; waarachtig; waarlijk; warempel; wel; weliswaar; werkelijk; zeker; zonder twijfel; à propos
of course absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel
positively absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker jazeker; waarlijk; zeker
really beslist; echt; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; wel degelijk; welzeker; zeker daadwerkelijk; echt; effectief; eigenlijk; feitelijk; heus; in feite; in werkelijkheid; inderdaad; jawel; jazeker; metterdaad; reëel; waar; waarachtig; warempel; werkelijk; zowaar
surely beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
truly beslist; echt; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; wel degelijk; welzeker; zeker echt; heus; inderdaad; jawel; jazeker; voorwaar; werkelijk
truthfully beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
undoubtedly beslist; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
- ongetwijfeld
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
absolutely ja hoor; natuurlijk!
certainly ja hoor; natuurlijk!
indeed inderdaad; ja
of course ja hoor; natuurlijk!
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
firm beslist; doortastend; ferm; kordaat; krachtdadig; krachtig degelijk; ferm; fiks; flink; hecht; kordaat; solide; standvastig; stevig; vastbesloten
most certainly beslist; heel zeker
sure absoluut; beslist; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; ronduit; stellig; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker absoluut; echt; effectief; heus; ja; metterdaad; onvoorwaardelijk; onweerlegbaar; pertinent; reëel; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; waar; waarachtig; warempel; werkelijk; zeker
sure and certain absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
undoubted absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker absoluut; onvoorwaardelijk; pertinent; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; zeker

Verwante woorden van "beslist":


Synoniemen voor "beslist":


Antoniemen van "beslist":


Verwante definities voor "beslist":

  1. zonder beperkingen, helemaal1
    • het is beslist waar1
  2. zeker dat het juist is1
    • hij gaf een beslist antwoord1

Wiktionary: beslist

beslist
adjective
  1. niet onderhevig aan aarzeling of twijfel
adverb
  1. met zekerheid
beslist
adjective
  1. marked by promptness and decision
adverb
  1. emphatic affirmative answer
  2. without doubt, surely

beslist vorm van beslissen:

beslissen werkwoord (beslis, beslist, besliste, beslisten, beslist)

  1. beslissen (besluiten)
    to decide; to terminate; to come to an end; to bring to a close; to finish; to wind up; to end; to stop
    • decide werkwoord (decides, decided, deciding)
    • terminate werkwoord (terminates, terminated, terminating)
    • come to an end werkwoord (comes to an end, came to an end, coming to an end)
    • bring to a close werkwoord (brings to a close, brought to a close, bringing to a close)
    • finish werkwoord (finishes, finished, finishing)
    • wind up werkwoord (winds up, wound up, winding up)
    • end werkwoord (ends, ended, ending)
    • stop werkwoord (stops, stopped, stopping)

Conjugations for beslissen:

o.t.t.
  1. beslis
  2. beslist
  3. beslist
  4. beslissen
  5. beslissen
  6. beslissen
o.v.t.
  1. besliste
  2. besliste
  3. besliste
  4. beslisten
  5. beslisten
  6. beslisten
v.t.t.
  1. heb beslist
  2. hebt beslist
  3. heeft beslist
  4. hebben beslist
  5. hebben beslist
  6. hebben beslist
v.v.t.
  1. had beslist
  2. had beslist
  3. had beslist
  4. hadden beslist
  5. hadden beslist
  6. hadden beslist
o.t.t.t.
  1. zal beslissen
  2. zult beslissen
  3. zal beslissen
  4. zullen beslissen
  5. zullen beslissen
  6. zullen beslissen
o.v.t.t.
  1. zou beslissen
  2. zou beslissen
  3. zou beslissen
  4. zouden beslissen
  5. zouden beslissen
  6. zouden beslissen
diversen
  1. beslis!
  2. beslist!
  3. beslist
  4. beslissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor beslissen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
end afstand; beëindiging; distantie; einde; eindpunt; end; finale; slot; sluiting
finish afkrijgen; afwerking; einde; eindpunt; eindstreep; end; fineer; finish; finishlijn; meet; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
stop halt; halte; halteplaats; oponthoud; stopplaats; vertraging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bring to a close beslissen; besluiten aflopen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen; ten einde lopen
come to an end beslissen; besluiten aflopen; eindigen; ten einde lopen
decide beslissen; besluiten
end beslissen; besluiten aankomen; afgrenzen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; begrenzen; belanden; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; finishen; geraken; gesprek beëindigen; halthouden; klaarkrijgen; klaarmaken; naar einde toewerken; ophouden; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; terechtkomen; van grenzen voorzien; verzeilen; volbrengen; volmaken; voltooien
finish beslissen; besluiten aankomen; afdoen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; garneren; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opruimen; opsmukken; perfectioneren; regelen; reinigen; schoonmaken; schotels garneren; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uithalen; uitkrijgen; uitmesten; uitpraten; uitruimen; uitspelen; uitspreken; versieren; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
stop beslissen; besluiten afhouden; afremmen; afzetten; beletten; blijven staan; blijven steken; dichten; dwarsbomen; dwarsliggen; ermee uitscheiden; ervanaf houden; gaten stoppen; halt houden; halthouden; haperen; inhouden; opgeven; ophouden; remmen; staken; stelpen; stilhouden; stillen; stilstaan; stilzetten; stokken; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; temporiseren; tot staan brengen; tot stilstand brengen; uitscheiden; vastlopen; vertragen; weerhouden
terminate beslissen; besluiten afspraak afzeggen; beëindigen
wind up beslissen; besluiten afronden; completeren; haspelen; laatste gedeelte afmaken; omhoogkronkelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden
- bepalen; besluiten; uitmaken; vaststellen

Synoniemen voor "beslissen":


Verwante definities voor "beslissen":

  1. zeggen hoe het is of wat er gebeurt1
    • de directie beslist wie de baan krijgt1

Wiktionary: beslissen

beslissen
verb
  1. vaststellen wat er gaat gebeuren
beslissen
verb
  1. to resolve or settle
  2. make a firm decision

Cross Translation:
FromToVia
beslissen decide; choose; determine; resolve; settle; adjudicate déciderrésoudre après examen une chose douteux et contester.