Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. gebroed:
  2. broeden:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gebroed (Nederlands) in het Engels

gebroed:

gebroed [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het gebroed (jong gedierte)
    the brood; the young animals
  2. het gebroed (nageslacht; kinderen; nakomelingen; )
    the children; the descendants; the offspring; the progeny; the brood; the successors
  3. het gebroed (broedsel; broed)
    the brood
    • brood [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. het gebroed (broeden)
    the brooding; the brood; the sitting
    • brooding [the ~] zelfstandig naamwoord
    • brood [the ~] zelfstandig naamwoord
    • sitting [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. het gebroed (gespuis)
    the rabble; the scum
    • rabble [the ~] zelfstandig naamwoord
    • scum [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. het gebroed (schorriemorrie; tuig; gespuis; geboefte; uitschot)
    the scum; the riff-raff; the vermin; the ragtag; the rabble
    • scum [the ~] zelfstandig naamwoord
    • riff-raff [the ~] zelfstandig naamwoord
    • vermin [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ragtag [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rabble [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gebroed:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brood broed; broeden; broedsel; gebroed; jong gedierte; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen
brooding broeden; gebroed gepeins; gepieker; geprakkizeer
children broed; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen
descendants broed; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen afstammelingen; nakomelingen; telgen
offspring broed; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen afstammeling; loot; nakomeling; takje; telg; twijg
progeny broed; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen loot; takje; twijg
rabble geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot canaille; gajes; gepeupel; grauw; plebs; rapaille
ragtag geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot canaille; gajes; gepeupel; grauw; plebs; rapaille
riff-raff geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot gepeupel; geteisem; grauw; plebs; rapaille; uitvaagsel
scum geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot canaille; gajes; gepeupel; geteisem; grauw; plebs; rapaille; uitvaagsel
sitting broeden; gebroed seance; sessie
successors broed; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen
vermin geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot geteisem; ongedierte; uitvaagsel
young animals gebroed; jong gedierte
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brood aftobben; nadenken; peinzen; piekeren; prakkiseren; tobben
sitting zitten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brooding piekerig; tobberig; zwaartillend
sitting gezeten; verblijvend; zittend

Wiktionary: gebroed

gebroed
noun
  1. the young of certain animals

gebroed vorm van broeden:

broeden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. broeden (gebroed)
    the brooding; the brood; the sitting
    • brooding [the ~] zelfstandig naamwoord
    • brood [the ~] zelfstandig naamwoord
    • sitting [the ~] zelfstandig naamwoord

broeden werkwoord (broed, broedt, broedde, broedden, gebroed)

  1. broeden (uitbroeden; warmhouden)
    to hatch out
    • hatch out werkwoord (hatches out, hatched out, hatching out)

Conjugations for broeden:

o.t.t.
  1. broed
  2. broedt
  3. broedt
  4. broeden
  5. broeden
  6. broeden
o.v.t.
  1. broedde
  2. broedde
  3. broedde
  4. broedden
  5. broedden
  6. broedden
v.t.t.
  1. heb gebroed
  2. hebt gebroed
  3. heeft gebroed
  4. hebben gebroed
  5. hebben gebroed
  6. hebben gebroed
v.v.t.
  1. had gebroed
  2. had gebroed
  3. had gebroed
  4. hadden gebroed
  5. hadden gebroed
  6. hadden gebroed
o.t.t.t.
  1. zal broeden
  2. zult broeden
  3. zal broeden
  4. zullen broeden
  5. zullen broeden
  6. zullen broeden
o.v.t.t.
  1. zou broeden
  2. zou broeden
  3. zou broeden
  4. zouden broeden
  5. zouden broeden
  6. zouden broeden
diversen
  1. broed!
  2. broedt!
  3. gebroed
  4. broedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor broeden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brood broeden; gebroed broed; broedsel; gebroed; jong gedierte; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen
brooding broeden; gebroed gepeins; gepieker; geprakkizeer
sitting broeden; gebroed seance; sessie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brood aftobben; nadenken; peinzen; piekeren; prakkiseren; tobben
hatch out broeden; uitbroeden; warmhouden
sitting zitten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brooding piekerig; tobberig; zwaartillend
sitting gezeten; verblijvend; zittend

Verwante woorden van "broeden":


Wiktionary: broeden

broeden
verb
  1. een gelegd ei met lichaamswarmte warm houden
broeden
verb
  1. to keep an egg warm
  2. to dwell upon moodily and at length
  3. to sexually produce offspring

Cross Translation:
FromToVia
broeden brood brütenZoologie: Eiern Wärme zuführen, um die Entwicklung des Nachwuchses zu gewährleisten
broeden incubate; brood couver — Traductions à trier suivant le sens