Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. hausse:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hausse (Nederlands) in het Engels

hausse:

hausse [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de hausse (hoogconjunctuur; bloei)
    the period of boom; the boom

Vertaal Matrix voor hausse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boom bloei; hausse; hoogconjunctuur bam; dreun; explosie; klap; knal; kwak; ontlading; ontploffing; plof; plotselinge uitbarsting; rijzing; smak; toename; vooruitgang; vordering
period of boom bloei; hausse; hoogconjunctuur
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boom blaffen; bloeien; brullen; bulderen; daveren; knallen; schreeuwen; tot hoogconjunctuur komen

Verwante woorden van "hausse":

  • hausses

Wiktionary: hausse

hausse
noun
  1. period of prosperity