Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. hobbelen:
  2. hobbel:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hobbelen (Nederlands) in het Engels

hobbelen:

hobbelen werkwoord (hobbel, hobbelt, hobbelde, hobbelden, gehobbeld)

  1. hobbelen (schuddend op en neer gaan; stoten)
    to jolt; to lurch; to rock
    • jolt werkwoord (jolts, jolted, jolting)
    • lurch werkwoord (lurches, lurched, lurching)
    • rock werkwoord (rocks, rocked, rocking)

Conjugations for hobbelen:

o.t.t.
  1. hobbel
  2. hobbelt
  3. hobbelt
  4. hobbelen
  5. hobbelen
  6. hobbelen
o.v.t.
  1. hobbelde
  2. hobbelde
  3. hobbelde
  4. hobbelden
  5. hobbelden
  6. hobbelden
v.t.t.
  1. heb gehobbeld
  2. hebt gehobbeld
  3. heeft gehobbeld
  4. hebben gehobbeld
  5. hebben gehobbeld
  6. hebben gehobbeld
v.v.t.
  1. had gehobbeld
  2. had gehobbeld
  3. had gehobbeld
  4. hadden gehobbeld
  5. hadden gehobbeld
  6. hadden gehobbeld
o.t.t.t.
  1. zal hobbelen
  2. zult hobbelen
  3. zal hobbelen
  4. zullen hobbelen
  5. zullen hobbelen
  6. zullen hobbelen
o.v.t.t.
  1. zou hobbelen
  2. zou hobbelen
  3. zou hobbelen
  4. zouden hobbelen
  5. zouden hobbelen
  6. zouden hobbelen
diversen
  1. hobbel!
  2. hobbelt!
  3. gehobbeld
  4. hobbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor hobbelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rock gesteente; kei; klip; rif; rock; rolsteen; rots; rotsblok; rotswand; scheer; steen; uitstekende rots
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jolt hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten laten schrikken; schokken
lurch hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten
rock hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen; zwaaien; zwenken

Verwante woorden van "hobbelen":


hobbelen vorm van hobbel:

hobbel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de hobbel
    the bump; the bulge
    • bump [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bulge [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de hobbel (bobbel; ongelijkheid; oneffenheid)
    the bump; the obstacle; the knob
    • bump [the ~] zelfstandig naamwoord
    • obstacle [the ~] zelfstandig naamwoord
    • knob [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor hobbel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bulge hobbel uitzakking; verzakking
bump bobbel; hobbel; oneffenheid; ongelijkheid bons; dreun; duw; duwtje; hobbeling; klap; knal; kwak; kwetsuur; letsel; pof; por; smak; stoot; stootje; zet
knob bobbel; hobbel; oneffenheid; ongelijkheid knobbel; knoest; kwast
obstacle bobbel; hobbel; oneffenheid; ongelijkheid belemmering; beletsel; bemoeilijking; hinder; hindernis; hinderpaal; klip; obstakel; obstructie; overlast; struikelblok; verhinderd zijn; verhindering; verstopping in het lichaam
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bulge gaan hangen; opzwellen; puilen; uitpuilen; uitzakken; zwellen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bulge bol; bolstaand

Verwante woorden van "hobbel":

  • hobbelen, hobbels, hobbeltje, hobbeltjes

Wiktionary: hobbel

hobbel
noun
  1. een kleine verhoging in de weg

Verwante vertalingen van hobbelen