Nederlands

Uitgebreide vertaling voor houw (Nederlands) in het Engels

houw:

houw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de houw (slag met een scherp werktuig; hak)
    the gash; the slash
    • gash [the ~] zelfstandig naamwoord
    • slash [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor houw:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gash hak; houw; slag met een scherp werktuig barst; gat; groef; houwen; inkeping; inkerving; insnijding; jaap; japen; keep; kerf; kloof; opening; reet; scheur; snede; sneden; snee; split; uitsparing
slash hak; houw; slag met een scherp werktuig inkeping; inkerving; insnijding; jaap; keep; kerf; slash; snede; snee; split
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slash in hout schrijven; kerven

Verwante woorden van "houw":


Wiktionary: houw

houw
noun
  1. een slag met een scherp voorwerp

Cross Translation:
FromToVia
houw scar balafre — Longue entaille, plaie faite particulièrement au visage.
houw battle; blow; hit; strike; whack; stroke; scuffle; struggle; action; fight; clash; combat; fray bataille — guerre|fr combat général entre deux armées.
houw hit; strike; knock; blow; smack; stroke; whack; move; turn coupimpression que fait un corps sur un autre en le frappant.

houwen:

houwen werkwoord (houw, houwt, houwde, houwden, gehouwd)

  1. houwen (bomen kappen; kappen; hakken; vellen; omhakken)
    to cut down; chop down; to fell
    • cut down werkwoord (cuts down, cut down, cutting down)
    • chop down werkwoord
    • fell werkwoord (fells, felled, felling)

Conjugations for houwen:

o.t.t.
  1. houw
  2. houwt
  3. houwt
  4. houwen
  5. houwen
  6. houwen
o.v.t.
  1. houwde
  2. houwde
  3. houwde
  4. houwden
  5. houwden
  6. houwden
v.t.t.
  1. heb gehouwd
  2. hebt gehouwd
  3. heeft gehouwd
  4. hebben gehouwd
  5. hebben gehouwd
  6. hebben gehouwd
v.v.t.
  1. had gehouwd
  2. had gehouwd
  3. had gehouwd
  4. hadden gehouwd
  5. hadden gehouwd
  6. hadden gehouwd
o.t.t.t.
  1. zal houwen
  2. zult houwen
  3. zal houwen
  4. zullen houwen
  5. zullen houwen
  6. zullen houwen
o.v.t.t.
  1. zou houwen
  2. zou houwen
  3. zou houwen
  4. zouden houwen
  5. zouden houwen
  6. zouden houwen
en verder
  1. is gehouwd
  2. zijn gehouwd
diversen
  1. houw!
  2. houwt!
  3. gehouwd
  4. houwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

houwen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het houwen
    the gash
    • gash [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor houwen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chop down kappen; omhakken; vellen
gash houwen barst; gat; groef; hak; houw; inkeping; inkerving; insnijding; jaap; japen; keep; kerf; kloof; opening; reet; scheur; slag met een scherp werktuig; snede; sneden; snee; split; uitsparing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chop down bomen kappen; hakken; houwen; kappen; omhakken; vellen
cut down bomen kappen; hakken; houwen; kappen; omhakken; vellen bekorten; besparen; bezuinigen; korten; lossnijden; matigen; omhouwen
fell bomen kappen; hakken; houwen; kappen; omhakken; vellen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut down beknopt; bekort

Verwante woorden van "houwen":


Wiktionary: houwen

houwen
verb
  1. iets met een scherp werktuig trachten af te hakken
    • houwenhew
houwen
verb
  1. to chop away at; to whittle down; to mow down

Cross Translation:
FromToVia
houwen cut down; fell a tree; chop down abholzen — Bäume in einem Wald, Forst oder Hain fällen
houwen applaud; bang; beat; break; clap; coin; cream; fan; fly; hammer; hit; palpitate; pound; retreat; scour; scuffle; slam; strike; thrash; thresh; throb; wallop; shuffle; whip; whisk battrefrapper de coups répétés.
houwen hit; catch; run across; strike; swat; attain; encounter; find; score; run up against; knock; smack; stub; beat; wallop frapper — A TRIER
houwen chop; cut; hack; hew hachercouper en petits morceaux, avec un instrument tranchant (couteau, hachoir, mixeur...)
houwen crash into; crash; hit; shock; appal; horrify; knock; strike; smack; stub; beat; wallop heurterentrer brusquement en contact.
houwen cut; slice; trim; carve; chisel; whittle; chop; hack; hew; facet; cut off; grave taillercouper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage.