Nederlands

Uitgebreide vertaling voor knellend (Nederlands) in het Engels

knellend:

knellend bijvoeglijk naamwoord

  1. knellend (nijpend; beklemmend; smartelijk)
    burdensome; irksome; galling; heavy
  2. knellend (klemzittend; klemmend)
    clasping

Vertaal Matrix voor knellend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clasping aangespen; aanhaken; haken; vastgespen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
burdensome beklemmend; knellend; nijpend; smartelijk lastig; met een groot gewicht; moeilijk; niet makkelijk; ongemakkelijk; zwaar
irksome beklemmend; knellend; nijpend; smartelijk
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clasping klemmend; klemzittend; knellend
galling beklemmend; knellend; nijpend; smartelijk
heavy beklemmend; knellend; nijpend; smartelijk heftig; hevig; intens; intensief; lastig; loden; log; lomp; loodzwaar; machtig; met een groot gewicht; moeilijk; moeilijk verteerbaar; niet makkelijk; ongemakkelijk; onsierlijk van gedaante; plomp; slecht verteerbaar; zwaar

knellend vorm van knellen:

knellen werkwoord (knel, knelt, knelde, knelden, gekneld)

  1. knellen (drukken)
    to squeeze; to pinch
    • squeeze werkwoord (squeezes, squeezed, squeezing)
    • pinch werkwoord (pinches, pinched, pincing)
  2. knellen (vastklemmen; vasthouden; vastknellen)
    to clamp; to oppress; to gag
    • clamp werkwoord (clamps, clamped, clamping)
    • oppress werkwoord (oppresses, oppressed, oppressing)
    • gag werkwoord (gags, gagged, gagging)
  3. knellen (omklemmen; klemmen)
    to clasp; to clutch; to grip; to grasp; to seize
    • clasp werkwoord (clasps, clasped, clasping)
    • clutch werkwoord (clutchs, clutched, clutching)
    • grip werkwoord (grips, gripped, gripping)
    • grasp werkwoord (grasps, grasped, grasping)
    • seize werkwoord (seizes, seized, seizing)
  4. knellen (strak zitten)
    to squeeze; to press; to pinch
    • squeeze werkwoord (squeezes, squeezed, squeezing)
    • press werkwoord (presses, pressed, pressing)
    • pinch werkwoord (pinches, pinched, pincing)

Conjugations for knellen:

o.t.t.
  1. knel
  2. knelt
  3. knelt
  4. knellen
  5. knellen
  6. knellen
o.v.t.
  1. knelde
  2. knelde
  3. knelde
  4. knelden
  5. knelden
  6. knelden
v.t.t.
  1. heb gekneld
  2. hebt gekneld
  3. heeft gekneld
  4. hebben gekneld
  5. hebben gekneld
  6. hebben gekneld
v.v.t.
  1. had gekneld
  2. had gekneld
  3. had gekneld
  4. hadden gekneld
  5. hadden gekneld
  6. hadden gekneld
o.t.t.t.
  1. zal knellen
  2. zult knellen
  3. zal knellen
  4. zullen knellen
  5. zullen knellen
  6. zullen knellen
o.v.t.t.
  1. zou knellen
  2. zou knellen
  3. zou knellen
  4. zouden knellen
  5. zouden knellen
  6. zouden knellen
en verder
  1. is gekneld
diversen
  1. knel!
  2. knelt!
  3. gekneld
  4. knellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor knellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clamp klamp; klem; klemhaak; koeklauw; kram; lijmtang
clasp grendel; knip; knipbeugel; schuif; sluitinrichting voor deur of raam
clutch koppelingspedaal; ontkoppelingspedaal; versnellingspedaal
gag canard; grap; grol; kwinkslag; scherts
grasp begrijpen; inzicht
grip beugel; draagbeugel; greep; handel; handgreep; handvat; hendel; hengsel
pinch afsnoepen; kneep; knijpbeweging; knijpen
press drukpers; pers; uitgeverijen
squeeze scharreltje; scheutje; vriendinnetje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clamp knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; krammen; met een kram vastmaken; vastklampen; vastpakken
clasp klemmen; knellen; omklemmen aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; graaien; grijpen; grissen; jatten; klampen; pikken; snaaien; vastklampen; vastpakken; wegkapen
clutch klemmen; knellen; omklemmen graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen
gag knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen beklemmen; benauwen
grasp klemmen; knellen; omklemmen aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; begrijpen; beseffen; doorzien; graaien; grijpen; grissen; inzien; jatten; met het verstand vatten; onderkennen; pikken; realiseren; snaaien; snappen; vastklampen; vastpakken; wegkapen
grip klemmen; knellen; omklemmen aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; graaien; grijpen; grissen; jatten; klauwen; pakken; pikken; snaaien; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verstrikken; wegkapen
oppress knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen beangstigen; beklemmen; benauwen; verdrukken
pinch drukken; knellen; strak zitten achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; vastknijpen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
press knellen; strak zitten aandringen; aandrukken; aanhouden; indrukken; induwen; op iets aandringen; oppersen; prenten; vastdrukken
seize klemmen; knellen; omklemmen aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetpakken; bemachtigen; betrappen; bevangen; buitmaken; confisqueren; eigen maken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; iets bemachtigen; in beslag nemen; ingrijpen; inrekenen; jatten; klauwen; kopen; oppakken; pakken; pikken; snaaien; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; verwerven; wegkapen; zich bedienen
squeeze drukken; knellen; strak zitten dichtknijpen; leegknijpen; persen; uitpersen

Wiktionary: knellen

knellen
verb
  1. pijnlijk drukken

Cross Translation:
FromToVia
knellen squeeze; hurry; press; urge; oppress; pinch; squash; insist; affirm; dwell; maintain; accelerate; speed up; advance; hasten; further; promote presserexercer une pression, serrer plus ou moins fort.
knellen squeeze; strech; wind up; rack; strain; stress; tense; tighten; oppress; pinch; squash; lock up; shut up; put away; stow; confine; enclose; condense; shake hands; keep; stay serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).