Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. opzwepen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opzwepen (Nederlands) in het Engels

opzwepen:

opzwepen werkwoord (zweep op, zweept op, zweepte op, zweepten op, opgezweept)

  1. opzwepen (sterk prikkelen; aanzetten)
    to goad; to stimulate; to whip up; to drive; nettle; to irritate
    • goad werkwoord (goads, goaded, goading)
    • stimulate werkwoord (stimulates, stimulated, stimulating)
    • whip up werkwoord (whips up, whipped up, whipping up)
    • drive werkwoord (drives, drove, driving)
    • nettle werkwoord
    • irritate werkwoord (irritates, irritated, irritating)

Conjugations for opzwepen:

o.t.t.
  1. zweep op
  2. zweept op
  3. zweept op
  4. zwepen op
  5. zwepen op
  6. zwepen op
o.v.t.
  1. zweepte op
  2. zweepte op
  3. zweepte op
  4. zweepten op
  5. zweepten op
  6. zweepten op
v.t.t.
  1. heb opgezweept
  2. hebt opgezweept
  3. heeft opgezweept
  4. hebben opgezweept
  5. hebben opgezweept
  6. hebben opgezweept
v.v.t.
  1. had opgezweept
  2. had opgezweept
  3. had opgezweept
  4. hadden opgezweept
  5. hadden opgezweept
  6. hadden opgezweept
o.t.t.t.
  1. zal opzwepen
  2. zult opzwepen
  3. zal opzwepen
  4. zullen opzwepen
  5. zullen opzwepen
  6. zullen opzwepen
o.v.t.t.
  1. zou opzwepen
  2. zou opzwepen
  3. zou opzwepen
  4. zouden opzwepen
  5. zouden opzwepen
  6. zouden opzwepen
en verder
  1. ben opgezweept
  2. bent opgezweept
  3. is opgezweept
  4. zijn opgezweept
  5. zijn opgezweept
  6. zijn opgezweept
diversen
  1. zweep op!
  2. zweept op!
  3. opgezweept
  4. opzwepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opzwepen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drive aandrift; aandrijving; autorijden; daadkracht; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; energie; esprit; excursie; fut; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; kracht; momentum; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; puf; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing; werklust
nettle brandnetel; netel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drive aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opkrikken; opwekken; prikkelen; rijden; stimuleren; sturen; zenden
goad aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen
irritate aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
nettle aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen
stimulate aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen aanmoedigen; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bezielen; iemand motiveren; instigeren; motiveren; oppeppen; opwekken; opwinden; prikkelen; provoceren; stimuleren
whip up aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen