Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. overslaan:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overslaan (Nederlands) in het Engels

overslaan:

overslaan werkwoord (sla over, slaat over, sloeg over, sloegen over, overgeslagen)

  1. overslaan
    to pass over; miss out
  2. overslaan
    to skip
    – When performing an operation over a group of items, to leave intact an item because it cannot be operated due to some or other reason. E.g. when copying a group of files, the files currently opened for writing will not be copied. 1
    • skip werkwoord (skips, skipped, skipping)

Conjugations for overslaan:

o.t.t.
  1. sla over
  2. slaat over
  3. slaat over
  4. slaan over
  5. slaan over
  6. slaan over
o.v.t.
  1. sloeg over
  2. sloeg over
  3. sloeg over
  4. sloegen over
  5. sloegen over
  6. sloegen over
v.t.t.
  1. heb overgeslagen
  2. hebt overgeslagen
  3. heeft overgeslagen
  4. hebben overgeslagen
  5. hebben overgeslagen
  6. hebben overgeslagen
v.v.t.
  1. had overgeslagen
  2. had overgeslagen
  3. had overgeslagen
  4. hadden overgeslagen
  5. hadden overgeslagen
  6. hadden overgeslagen
o.t.t.t.
  1. zal overslaan
  2. zult overslaan
  3. zal overslaan
  4. zullen overslaan
  5. zullen overslaan
  6. zullen overslaan
o.v.t.t.
  1. zou overslaan
  2. zou overslaan
  3. zou overslaan
  4. zouden overslaan
  5. zouden overslaan
  6. zouden overslaan
en verder
  1. ben overgeslagen
  2. bent overgeslagen
  3. is overgeslagen
  4. zijn overgeslagen
  5. zijn overgeslagen
  6. zijn overgeslagen
diversen
  1. sla over!
  2. slaat over!
  3. overgeslagen
  4. overslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor overslaan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skip sprongetje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
miss out overslaan
pass over overslaan
skip overslaan touwtjespringen

Wiktionary: overslaan

overslaan
verb
  1. to deduct, to omit
  2. To omit or disregard intermediate items or stages
  3. Not to attend