Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. samenvoegen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor samenvoegen (Nederlands) in het Engels

samenvoegen:

samenvoegen werkwoord (voeg samen, voegt samen, voegde samen, voegden samen, samengevoegd)

  1. samenvoegen (aaneenschakelen; verbinden; koppelen)
    to combine; to connect; to attach; to join
    • combine werkwoord (combines, combined, combining)
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
    • attach werkwoord (attaches, attached, attaching)
    • join werkwoord (joins, joined, joining)
  2. samenvoegen (combineren; bijeen voegen)
    to merge; to combine; to join together; to unite; to connect; to link; to bridge
    • merge werkwoord (merges, merge, merging)
    • combine werkwoord (combines, combined, combining)
    • join together werkwoord (joins together, joined together, joining together)
    • unite werkwoord (unites, united, uniting)
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
    • link werkwoord (links, linked, linking)
    • bridge werkwoord (bridges, bridged, bridging)
  3. samenvoegen
    to join
    – To combine the contents of two or more tables and produce a result set that incorporates rows and columns from each table. Tables are typically joined using data that they have in common. 1
    • join werkwoord (joins, joined, joining)
  4. samenvoegen
    coalesce
    – To unite or merge into one. 1

Conjugations for samenvoegen:

o.t.t.
  1. voeg samen
  2. voegt samen
  3. voegt samen
  4. voegen samen
  5. voegen samen
  6. voegen samen
o.v.t.
  1. voegde samen
  2. voegde samen
  3. voegde samen
  4. voegden samen
  5. voegden samen
  6. voegden samen
v.t.t.
  1. heb samengevoegd
  2. hebt samengevoegd
  3. heeft samengevoegd
  4. hebben samengevoegd
  5. hebben samengevoegd
  6. hebben samengevoegd
v.v.t.
  1. had samengevoegd
  2. had samengevoegd
  3. had samengevoegd
  4. hadden samengevoegd
  5. hadden samengevoegd
  6. hadden samengevoegd
o.t.t.t.
  1. zal samenvoegen
  2. zult samenvoegen
  3. zal samenvoegen
  4. zullen samenvoegen
  5. zullen samenvoegen
  6. zullen samenvoegen
o.v.t.t.
  1. zou samenvoegen
  2. zou samenvoegen
  3. zou samenvoegen
  4. zouden samenvoegen
  5. zouden samenvoegen
  6. zouden samenvoegen
en verder
  1. ben samengevoegd
  2. bent samengevoegd
  3. is samengevoegd
  4. zijn samengevoegd
  5. zijn samengevoegd
  6. zijn samengevoegd
diversen
  1. voeg samen!
  2. voegt samen!
  3. samengevoegd
  4. samenvoegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

samenvoegen

  1. samenvoegen
    the merge
    – The process of combining the changes in two distinct branches. A merge operation takes changes that have occurred in the source branch and integrates them into the target branch. Merging integrates all types of changes in the source branch including name changes, file edits, file additions, and file deletions. 1
    • merge [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor samenvoegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bridge brug; commandobrug; netwerkbrug
combine maaidorser; oogstmachine
join aanvoegen; join
link OLE/DDE-koppeling; aansluiting; band; binding; connectie; gebondenheid; het gebonden zijn; hyperlink; koppeling; liaison; lijnverbinding; link; onderling verband; relatie; samenhang; schakel; schalm; verband; verbinding
merge samenvoegen fusie; samensmelting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attach aaneenschakelen; koppelen; samenvoegen; verbinden aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanhechten; beschikbaar maken; bevestigen; bijvoegen; ergens aan bevestigen; hechten; knopen; koppelen; lijmen; opplakken; paren; strikken; toevoegen; vasthechten; vastknopen; vastlijmen; vastmaken; vastnaaien; vastplakken; vastzetten; verbinden
bridge bijeen voegen; combineren; samenvoegen onderling verbinden; overbruggen; van verband voorzien; verbinden
coalesce samenvoegen
combine aaneenschakelen; bijeen voegen; combineren; koppelen; samenvoegen; verbinden combineren; een combinatie maken; groeperen; koppelen; samenkoppelen; samenschikken; verbinden
connect aaneenschakelen; bijeen voegen; combineren; koppelen; samenvoegen; verbinden aan elkaar bevestigen; aan elkaar knopen; aandoen; aanhaken; aankoppelen; aanmaken; aansluiten; aanzetten; bevestigen; doorverbinden; ergens aan bevestigen; ineensluiten; inschakelen; knopen; koppelen; onderling verbinden; paren; relateren; samenkoppelen; starten; van verband voorzien; vasthaken; vastkoppelen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verbinding maken
join aaneenschakelen; koppelen; samenvoegen; verbinden aaneenlassen; aansluiten; bij elkaar brengen; bijdoen; bijeen komen; bijeenbrengen; bijsluiten; bijvoegen; binden; bundelen; combineren; concentreren; deelnemen; een combinatie maken; erbij komen; erbij voegen; in de val laten lopen; knevelen; knopen; lassen; meedoen; participeren; samenbrengen; samenkomen; strikken; toevoegen; vastbinden; vastmaken; voegen; zich voegen
join together bijeen voegen; combineren; samenvoegen
link bijeen voegen; combineren; samenvoegen aansluiten; koppelen; onderling verbinden; paren; samenkoppelen; van verband voorzien; verbinden
merge bijeen voegen; combineren; samenvoegen een fusie aangaan; fuseren; ineensmelten; samengaan; samensmelten; samenvloeien; versmelten
unite bijeen voegen; combineren; samenvoegen aansluiten; bij elkaar brengen; bijeenbrengen; bijvoegen; bundelen; combineren; concentreren; een combinatie maken; koppelen; samenbrengen; samenbundelen; samenkoppelen; samenstromen; verbinden
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
join mede; mee

Wiktionary: samenvoegen

samenvoegen
verb
  1. Combine into a whole
  2. to combine more than one item into one; to put together
  3. fuse into a single entity
  4. To bring together; to collect into a mass or sum
  5. to bind, unite

Cross Translation:
FromToVia
samenvoegen merge fusionneropérer une fusion entre des partis, entre des sociétés industrielles ou commerciales, etc.