Nederlands

Uitgebreide vertaling voor talmend (Nederlands) in het Engels

talmend:

talmend bijvoeglijk naamwoord

  1. talmend (treuzelachtig; langzaam; traag; )
    slow; dilatory; lingering; dragging; hesitating; dawdling; wavering

Vertaal Matrix voor talmend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dawdling geaarzel; getalm; getreuzel
dragging afdreggen; afstropen; afzoeken; dreggen; geheel doorzoeken; gesleep; gesleur; slepen; wegslepen
lingering geaarzel; getalm; getreuzel
wavering halfheid; twijfelmoedigheid; wankeling; wankelmoedigheid
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dilatory aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend aarzelend; halfslachtig; schoorvoetend; wankelmoedig; weifelend
dragging aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend lijzig; log; loom
hesitating aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend aarzelend; besluiteloos; halfslachtig; schoorvoetend; wankelmoedig; weifelachtig; weifelend
wavering aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend aarzelend; besluiteloos; halfslachtig; haperend; onstandvastig; schoorvoetend; twijfelmoedig; wankelmoedig; weifelachtig; weifelend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dawdling aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend lijzig; log; loom
lingering aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend armetierig; kwijnend; lijzig; log; loom
slow aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend langzaam; lijzig; log; loom; lui; sloom; traag; werkschuw

talmend vorm van talmen:

talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)

  1. talmen (aarzelen; weifelen; dubben)
    to hesitate; to doubt; to linger; to waver; to delay; to defer; to brood over; to tarry; to deter
    • hesitate werkwoord (hesitates, hesitated, hesitating)
    • doubt werkwoord (doubts, doubted, doubting)
    • linger werkwoord (lingers, lingered, lingering)
    • waver werkwoord (wavers, wavered, wavering)
    • delay werkwoord (delaies, delayed, delaying)
    • defer werkwoord (defers, deferred, deferring)
    • brood over werkwoord (broods over, brooded over, brooding over)
    • tarry werkwoord (tarries, tarried, tarrying)
    • deter werkwoord (deters, deterred, deterring)
  2. talmen (hannesen; zeiken; teuten; )
    to procrastinate; to dawdle; to linger; to retard; to saunter; to tarry; to delay; to put off
    • procrastinate werkwoord (procrastinates, procrastinated, procrastinating)
    • dawdle werkwoord (dawdles, dawdled, dawdling)
    • linger werkwoord (lingers, lingered, lingering)
    • retard werkwoord (retards, retarded, retarding)
    • saunter werkwoord (saunters, sauntered, sauntering)
    • tarry werkwoord (tarries, tarried, tarrying)
    • delay werkwoord (delaies, delayed, delaying)
    • put off werkwoord (puts off, put off, putting off)
  3. talmen (treuzelen; drentelen; teuten; dralen)
    to linger; to dawdle; to tarry; to loiter; to waffle
    • linger werkwoord (lingers, lingered, lingering)
    • dawdle werkwoord (dawdles, dawdled, dawdling)
    • tarry werkwoord (tarries, tarried, tarrying)
    • loiter werkwoord (loiters, loitered, loitering)
    • waffle werkwoord (waffles, waffled, waffling)
  4. talmen (dralen; blijven hangen)
    to linger; to hang around; to hang about
    • linger werkwoord (lingers, lingered, lingering)
    • hang around werkwoord (hangs around, hung around, hanging around)
    • hang about werkwoord (hangs about, hung about, hanging about)

Conjugations for talmen:

o.t.t.
  1. talm
  2. talmt
  3. talmt
  4. talmen
  5. talmen
  6. talmen
o.v.t.
  1. talmde
  2. talmde
  3. talmde
  4. talmden
  5. talmden
  6. talmden
v.t.t.
  1. heb getalmd
  2. hebt getalmd
  3. heeft getalmd
  4. hebben getalmd
  5. hebben getalmd
  6. hebben getalmd
v.v.t.
  1. had getalmd
  2. had getalmd
  3. had getalmd
  4. hadden getalmd
  5. hadden getalmd
  6. hadden getalmd
o.t.t.t.
  1. zal talmen
  2. zult talmen
  3. zal talmen
  4. zullen talmen
  5. zullen talmen
  6. zullen talmen
o.v.t.t.
  1. zou talmen
  2. zou talmen
  3. zou talmen
  4. zouden talmen
  5. zouden talmen
  6. zouden talmen
en verder
  1. ben getalmd
  2. bent getalmd
  3. is getalmd
  4. zijn getalmd
  5. zijn getalmd
  6. zijn getalmd
diversen
  1. talm!
  2. talmt!
  3. getalmd
  4. talmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor talmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delay onderbreking; oponthoud; respijt; uitstel; verlet; vertraging
doubt aarzeling; besluiteloosheid; tweestrijd; twijfel; twijfeling; weifeling
waffle gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat; wafel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brood over aarzelen; dubben; talmen; weifelen
dawdle aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
defer aarzelen; dubben; talmen; weifelen uitstellen
delay aarzelen; dralen; drentelen; druilen; dubben; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren onderuitgaan; ophouden; slippen; temporiseren; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; vertragen; wegschieten
deter aarzelen; dubben; talmen; weifelen afschrikken; bang maken; ophouden; temporiseren; verschrikken; vertragen
doubt aarzelen; dubben; talmen; weifelen afvragen; betwijfelen; onzeker zijn; twijfelen; verwonderen
hang about blijven hangen; dralen; talmen niksen; rondhangen; rondlummelen
hang around blijven hangen; dralen; talmen
hesitate aarzelen; dubben; talmen; weifelen aarzelen; onzeker zijn; twijfelen; weifelen
linger aarzelen; blijven hangen; dralen; drentelen; druilen; dubben; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren blijven; toeven; vertoeven; verwijlen
loiter dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen blijven; toeven; vertoeven; verwijlen
procrastinate aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; twijfelen; weifelen
put off aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; opschorten; opschuiven; rekken; twijfelen; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven; weifelen
retard aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren ophouden; rekken; temporiseren; vertragen
saunter aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren drentelen; flaneren; kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen
tarry aarzelen; dralen; drentelen; druilen; dubben; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; twijfelen; weifelen
waffle dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen kwijlen; leuteren; zeveren
waver aarzelen; dubben; talmen; weifelen aarzelen; blijven steken; haperen; stokken; twijfelen; vastlopen; weifelen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tarry teerachtig

Wiktionary: talmen

talmen
verb
  1. aarzelen, treuzelen
talmen
verb
  1. delay or be tardy

Cross Translation:
FromToVia
talmen hesitate zögern — (intransitiv) etwas aufschieben, nicht sofort tun