Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. verenigd:
  2. verenigen:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor verenigd:
    • unified


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verenigd (Nederlands) in het Engels

verenigd:

verenigd bijvoeglijk naamwoord

  1. verenigd (een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; aaneengesloten)
    associated; interconnected; unifying; interdependent; joint

Vertaal Matrix voor verenigd:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
joint draai; geleding; gelid; gewricht; gewrichtsknobbel; kink; knoop; kronkel; las; lasnaad; lus; lusvormige kromming; rij manschappen; stickie; verbinding van beenderen; verbinding van lichaamsdelen; welnaad
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
interconnected aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd
interdependent aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd
joint aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd algemeen; gemeenschappelijk; meer personen betreffend
unifying aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
associated aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd

Wiktionary: verenigd

verenigd
adjective
  1. joined into a single entity
  2. -

Cross Translation:
FromToVia
verenigd united einiggeeint, zusammen, vereint, wiedervereint

verenigd vorm van verenigen:

verenigen werkwoord (verenig, verenigt, verenigde, verenigden, verenigd)

  1. verenigen (verzamelen)
    to assemble; to accumulate; to amass; to gather; to collect
    • assemble werkwoord (assembles, assembled, assembling)
    • accumulate werkwoord (accumulates, accumulated, accumulating)
    • amass werkwoord (amass, amassed, amassing)
    • gather werkwoord (gathers, gathered, gathering)
    • collect werkwoord (collects, collected, collecting)

Conjugations for verenigen:

o.t.t.
  1. verenig
  2. verenigt
  3. verenigt
  4. verenigen
  5. verenigen
  6. verenigen
o.v.t.
  1. verenigde
  2. verenigde
  3. verenigde
  4. verenigden
  5. verenigden
  6. verenigden
v.t.t.
  1. heb verenigd
  2. hebt verenigd
  3. heeft verenigd
  4. hebben verenigd
  5. hebben verenigd
  6. hebben verenigd
v.v.t.
  1. had verenigd
  2. had verenigd
  3. had verenigd
  4. hadden verenigd
  5. hadden verenigd
  6. hadden verenigd
o.t.t.t.
  1. zal verenigen
  2. zult verenigen
  3. zal verenigen
  4. zullen verenigen
  5. zullen verenigen
  6. zullen verenigen
o.v.t.t.
  1. zou verenigen
  2. zou verenigen
  3. zou verenigen
  4. zouden verenigen
  5. zouden verenigen
  6. zouden verenigen
en verder
  1. ben verenigd
  2. bent verenigd
  3. is verenigd
  4. zijn verenigd
  5. zijn verenigd
  6. zijn verenigd
diversen
  1. verenig!
  2. verenigt!
  3. verenigd
  4. verenigen
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verenigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assemble samenkomen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accumulate verenigen; verzamelen aangroeien; accumuleren; hopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; ophopen; opkroppen; opstapelen; stapelen; zich ophopen; zich opstapelen; zich vermeerderen
amass verenigen; verzamelen
assemble verenigen; verzamelen aanbrengen; aanleggen; afspreken; assembleren; bij elkaar brengen; bijeenbrengen; bijeenkomen; concentreren; elkaar ontmoeten; elkaar zien; in elkaar zetten; installeren; monteren; monteren en aansluiten; plaatsen; samenbrengen; samenkomen; samenscholen; treffen
collect verenigen; verzamelen aannemen; aanvaarden; accepteren; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; iets ophalen; in ontvangst nemen; inwinnen; inzamelen; kennis opdoen; leren; meekrijgen; meenemen; meepikken; ontvangen; oogsten; opeenhopen; ophalen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; opsteken; plukken; sparen; trachten te krijgen; vergaren; verzamelen; weghalen; wegnemen
gather verenigen; verzamelen bij elkaar vegen; bijeen krijgen; bijeen scharrelen; bijeenkomen; bijeenrapen; bijeenzoeken; binnen halen; bundelen; harken; inwinnen; inzamelen; oogsten; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; plukken; samenkomen; samenpakken; samenrapen; trachten te krijgen; vergaren; verzamelen

Antoniemen van "verenigen":


Verwante definities voor "verenigen":

  1. er één geheel van maken1
    • de voorzitter probeerde de standpunten te verenigen1
  2. het er niet mee eens zijn1
    • ik kan mij niet met dat voorstel verenigen1
  3. één geheel worden1
    • de twee partijen hebben zich verenigd in één nieuwe partij1

Wiktionary: verenigen

verenigen
verb
  1. afzonderlijke delen tot één geheel maken
verenigen
verb
  1. to combine more than one item into one; to put together
  2. be an epitome
  3. have two or more things or properties that function together
  4. To consider an occurrence as part of a principle or rule; to colligate
  5. cause to become one
  6. to come or bring together as one

Cross Translation:
FromToVia
verenigen join; unite; amalgamate; unify; assemble; combine; couple; connect accouplerjoindre deux choses ensemble.
verenigen join; assemble; link together; link up; put together; build; compose; construct; draught; combine; connect; unite; add; append joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.
verenigen unite; bring together unirjoindre deux ou plusieurs choses ensemble.