Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. volvoeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor volvoeren (Nederlands) in het Engels

volvoeren:

volvoeren werkwoord (volvoer, volvoert, volvoerde, volvoerden, volvoerd)

  1. volvoeren
    fulfil; to accomplish; to perform; fulfill
    • fulfil werkwoord, Brits
    • accomplish werkwoord (accomplishes, accomplished, accomplishing)
    • perform werkwoord (performs, performed, performing)
    • fulfill werkwoord, Amerikaans

Conjugations for volvoeren:

o.t.t.
  1. volvoer
  2. volvoert
  3. volvoert
  4. volvoeren
  5. volvoeren
  6. volvoeren
o.v.t.
  1. volvoerde
  2. volvoerde
  3. volvoerde
  4. volvoerden
  5. volvoerden
  6. volvoerden
v.t.t.
  1. heb volvoerd
  2. hebt volvoerd
  3. heeft volvoerd
  4. hebben volvoerd
  5. hebben volvoerd
  6. hebben volvoerd
v.v.t.
  1. had volvoerd
  2. had volvoerd
  3. had volvoerd
  4. hadden volvoerd
  5. hadden volvoerd
  6. hadden volvoerd
o.t.t.t.
  1. zal volvoeren
  2. zult volvoeren
  3. zal volvoeren
  4. zullen volvoeren
  5. zullen volvoeren
  6. zullen volvoeren
o.v.t.t.
  1. zou volvoeren
  2. zou volvoeren
  3. zou volvoeren
  4. zouden volvoeren
  5. zouden volvoeren
  6. zouden volvoeren
diversen
  1. volvoer!
  2. volvoert!
  3. volvoerd
  4. volvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor volvoeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
perform ageren; handelen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accomplish volvoeren afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; bedingen; bewerkstelligen; beëindigen; completeren; doen; een einde maken aan; fixen; functie bekleden; handelen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; lappen; totstandbrengen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; vervullen; volbrengen; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
fulfil volvoeren functie bekleden; vervullen
fulfill volvoeren functie bekleden; vervullen
perform volvoeren acteren; doen alsof; een prestatie leveren; opgevoerd worden; optreden; performen; presteren; spelen; toneelspelen; zich aanstellen