Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. aansmeren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aansmeren (Nederlands) in het Engels

aansmeren:

aansmeren werkwoord (smeer aan, smeert aan, smeerde aan, smeerden aan, aangesmeerd)

  1. aansmeren (aanpraten)
    foist; to palm
    • foist werkwoord
    • palm werkwoord (palms, palmed, palming)
  2. aansmeren (aanpraten)
    to talk into
    • talk into werkwoord (talks into, talked into, talking into)

Conjugations for aansmeren:

o.t.t.
  1. smeer aan
  2. smeert aan
  3. smeert aan
  4. smeren aan
  5. smeren aan
  6. smeren aan
o.v.t.
  1. smeerde aan
  2. smeerde aan
  3. smeerde aan
  4. smeerden aan
  5. smeerden aan
  6. smeerden aan
v.t.t.
  1. heb aangesmeerd
  2. hebt aangesmeerd
  3. heeft aangesmeerd
  4. hebben aangesmeerd
  5. hebben aangesmeerd
  6. hebben aangesmeerd
v.v.t.
  1. had aangesmeerd
  2. had aangesmeerd
  3. had aangesmeerd
  4. hadden aangesmeerd
  5. hadden aangesmeerd
  6. hadden aangesmeerd
o.t.t.t.
  1. zal aansmeren
  2. zult aansmeren
  3. zal aansmeren
  4. zullen aansmeren
  5. zullen aansmeren
  6. zullen aansmeren
o.v.t.t.
  1. zou aansmeren
  2. zou aansmeren
  3. zou aansmeren
  4. zouden aansmeren
  5. zouden aansmeren
  6. zouden aansmeren
diversen
  1. smeer aan!
  2. smeert aan!
  3. aangesmeerd
  4. aansmerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aansmeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
palm hand; handpalm; jat; klauw; knuist; palm; poot
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
foist aanpraten; aansmeren
palm aanpraten; aansmeren
talk into aanpraten; aansmeren

Verwante definities voor "aansmeren":

  1. hem iets verkopen wat hij niet nodig heeft1
    • zijn broer heeft hem een computer aangesmeerd1

Wiktionary: aansmeren

aansmeren
verb
  1. besmeren
  2. agressief verkopen
aansmeren
verb
  1. introduce or insert surreptitiously