Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. beheren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beheren (Nederlands) in het Engels

beheren:

beheren werkwoord (beheer, beheert, beheerde, beheerden, beheerd)

  1. beheren (administreren; besturen)
    to administer; to manage; to run
    • administer werkwoord (administers, administered, administering)
    • manage werkwoord (manages, managed, managing)
    • run werkwoord (runs, ran, running)
  2. beheren
    to manage
    – To adjust the action or aspects of a group of items, typically done more than once. 1
    • manage werkwoord (manages, managed, managing)

Conjugations for beheren:

o.t.t.
  1. beheer
  2. beheert
  3. beheert
  4. beheren
  5. beheren
  6. beheren
o.v.t.
  1. beheerde
  2. beheerde
  3. beheerde
  4. beheerden
  5. beheerden
  6. beheerden
v.t.t.
  1. heb beheerd
  2. hebt beheerd
  3. heeft beheerd
  4. hebben beheerd
  5. hebben beheerd
  6. hebben beheerd
v.v.t.
  1. had beheerd
  2. had beheerd
  3. had beheerd
  4. hadden beheerd
  5. hadden beheerd
  6. hadden beheerd
o.t.t.t.
  1. zal beheren
  2. zult beheren
  3. zal beheren
  4. zullen beheren
  5. zullen beheren
  6. zullen beheren
o.v.t.t.
  1. zou beheren
  2. zou beheren
  3. zou beheren
  4. zouden beheren
  5. zouden beheren
  6. zouden beheren
diversen
  1. beheer!
  2. beheert!
  3. beheerd
  4. beherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor beheren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
run aanval; attaque; bestorming; hardloopwedstrijd; ladder; ladder in kous; loop; offensief; run; runs; stormaanval; stormloop; stormlopen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
administer administreren; beheren; besturen aangrijpen; aanwenden; benutten; binnen gieten; gebruiken; geneesmiddel toedienen; geven; iemand iets toedienen; ingeven; toedienen; toepassen; verstrekken
manage administreren; beheren; besturen bolwerken; fiksen; flikken; iets aankunnen; klaarspelen; managen; rondkomen; uitkomen; voor elkaar krijgen; zich kunnen bedruipen
run administreren; beheren; besturen draven; gaan; gulpen; gutsen; hard rennen; hardlopen; hollen; in elkaar overlopen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; ladderen; lopen; pezen; racen; rennen; sprinten; stromen; vervagen; vervloeien; vloeien; zich begeven

Wiktionary: beheren

beheren
verb
  1. het beheer hebben over iets
  2. iets leiden, besturen
beheren
verb
  1. to direct or be in charge

Cross Translation:
FromToVia
beheren administer; manage; administrate administrergouverner, régir les affaires public ou particulier.
beheren administer; manage gérer — Administrer, diriger, manager
beheren administer; manage régirgouverner, diriger, conduire.