Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. completeren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor completeren (Nederlands) in het Spaans

completeren:

completeren werkwoord (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)

  1. completeren (voltooien; afronden; afmaken; )
    finalizar; acabar; completar; dar fin a; terminar
  2. completeren (vervolledigen; voltooien; afmaken; )
    completar; complementar; terminar
  3. completeren (compleet maken; vervolledigen; volledig maken)
  4. completeren (toevoegen; aanvullen; voltallig maken)
    añadir; completar; agregar; sumar; suplir el déficit
  5. completeren (laatste gedeelte afmaken; afronden)
    terminar

Conjugations for completeren:

o.t.t.
  1. completeer
  2. completeert
  3. completeert
  4. completeren
  5. completeren
  6. completeren
o.v.t.
  1. completeerde
  2. completeerde
  3. completeerde
  4. completeerden
  5. completeerden
  6. completeerden
v.t.t.
  1. heb gecompleteerd
  2. hebt gecompleteerd
  3. heeft gecompleteerd
  4. hebben gecompleteerd
  5. hebben gecompleteerd
  6. hebben gecompleteerd
v.v.t.
  1. had gecompleteerd
  2. had gecompleteerd
  3. had gecompleteerd
  4. hadden gecompleteerd
  5. hadden gecompleteerd
  6. hadden gecompleteerd
o.t.t.t.
  1. zal completeren
  2. zult completeren
  3. zal completeren
  4. zullen completeren
  5. zullen completeren
  6. zullen completeren
o.v.t.t.
  1. zou completeren
  2. zou completeren
  3. zou completeren
  4. zouden completeren
  5. zouden completeren
  6. zouden completeren
diversen
  1. completeer!
  2. completeert!
  3. gecompleteerd
  4. completerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor completeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acabar afmaken; afwerken
añadir bijvoegen; toeleggen; toevoegen
completar aanvullen
terminar afmaken; afwerken; afwikkelen; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken; zaakafwikkeling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acabar afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien aflopen; afsluiten; belanden; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; figureren; geraken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; stoppen; ten einde lopen; terechtkomen; uitdrinken; uithebben; uitkrijgen; verzeilen; voltooien
agregar aanvullen; completeren; toevoegen; voltallig maken aan mengsel toevoegen; aansluiten; bijdoen; bijmengen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; insluiten; optellen; toevoegen
añadir aanvullen; completeren; toevoegen; voltallig maken aansluiten; bijdoen; bijgieten; bijleggen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; extra betalen; geld toe leggen; inschenken; insluiten; intappen; optellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen
complementar afmaken; compleet maken; completeren; perfectioneren; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
completar aanvullen; afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; compleet maken; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; perfectioneren; toevoegen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltallig maken; voltooien afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
dar fin a afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
finalizar afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien afdoen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; gesprek beëindigen; in orde maken; klaren; naar einde toewerken; ophouden; regelen; stoppen; uithebben
perfeccionar compleet maken; completeren; vervolledigen; volledig maken beteren; bijleren; bijschaven; bijwerken; corrigeren; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; goedmaken; herstellen; herzien; leven beteren; perfectioneren; renoveren; repareren; verbeteren; veredelen; verfijnen
sumar aanvullen; completeren; toevoegen; voltallig maken bedragen; bijrekenen; bijtellen; erbij tellen; optellen
suplir el déficit aanvullen; completeren; toevoegen; voltallig maken
terminar afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; laatste gedeelte afmaken; perfectioneren; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien afdoen; afkijken; aflopen; afmaken; afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; eindigen; erdoor jagen; ermee uitscheiden; in orde maken; klaren; ledigen; leegdrinken; leeghalen; leegmaken; legen; liquideren; naar einde toewerken; ombrengen; opdrinken; opgebruiken; opgeven; ophouden; opkrijgen; opmaken; oproken; regelen; spieken; staken; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; uitdrinken; uithebben; uitkrijgen; uitraken; uitscheiden; van kant maken; vermoorden; voltooien
volver a llenar compleet maken; completeren; vervolledigen; volledig maken bijschenken; bijtanken; bijvullen

Wiktionary: completeren

completeren
verb
  1. (overgankelijk) volledig maken

Cross Translation:
FromToVia
completeren llenar; completar compléterrendre complet.