Nederlands

Uitgebreide vertaling voor werkend (Nederlands) in het Spaans

werkend:

werkend bijvoeglijk naamwoord

  1. werkend (arbeidend; actief; bedrijvig; )
    activo; laborioso

Vertaal Matrix voor werkend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
activo actieve vorm; activa; activum; bedrijvende vorm
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
activo actief; arbeidend; arbeidzaam; bedrijvig; bezig; werkend; werkzaam actief; bedrijvig; beweeglijk; bezet; bezig; druk; drukbezet; dynamisch; energiek; geagiteerd; krachtig; levendig; met een krachtige uitwerking; nijver; verhit
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
laborioso actief; arbeidend; arbeidzaam; bedrijvig; bezig; werkend; werkzaam bewerkelijk; bezwaarlijk; krachtig; lastig; met bezwaren; met een krachtige uitwerking; moeizaam

Wiktionary: werkend


Cross Translation:
FromToVia
werkend activo actif — Qui agir ou qui a la vertu d’agir.
werkend activo agissant — Qui agir, qui se donner beaucoup de mouvement.
werkend activo; efectivo effectif — Qui est réellement et de fait, qui produit un résultat réel.
werkend enérgico; activo; drástico énergique — Qui a de l’énergie.

werken:

werken werkwoord (werk, werkt, werkte, werkten, gewerkt)

  1. werken (arbeiden)
    trabajar
  2. werken (te werk gaan; opereren; manipuleren; )
    trabajar; proceder

Conjugations for werken:

o.t.t.
  1. werk
  2. werkt
  3. werkt
  4. werken
  5. werken
  6. werken
o.v.t.
  1. werkte
  2. werkte
  3. werkte
  4. werkten
  5. werkten
  6. werkten
v.t.t.
  1. heb gewerkt
  2. hebt gewerkt
  3. heeft gewerkt
  4. hebben gewerkt
  5. hebben gewerkt
  6. hebben gewerkt
v.v.t.
  1. had gewerkt
  2. had gewerkt
  3. had gewerkt
  4. hadden gewerkt
  5. hadden gewerkt
  6. hadden gewerkt
o.t.t.t.
  1. zal werken
  2. zult werken
  3. zal werken
  4. zullen werken
  5. zullen werken
  6. zullen werken
o.v.t.t.
  1. zou werken
  2. zou werken
  3. zou werken
  4. zouden werken
  5. zouden werken
  6. zouden werken
diversen
  1. werk!
  2. werkt!
  3. gewerkt
  4. werkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

werken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het werken (werking)
    el funcionamiento; la acción; la elaboración; la actividad
  2. het werken (functioneren)
    el funcionamiento

Vertaal Matrix voor werken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acción werken; werking aandeel; actie; ageren; aktie; beweging; bijdrage; daad; gang; gebaar; geste; grote daad; handelen; handeling; inbreng; invloed; kampanje; lichaamsbeweging; macht; prestatie; scheepskampanje; snelheid; spoed; tempo; vaart; vennootsaandeel; vennootschapsaandeel; verrichting
actividad werken; werking Windows Workflow Foundation-activiteit; activiteit; ambacht; arbeid; bedrijvigheid; bezigheid; grote daad; ijver; ijverigheid; inspanning; métier; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; prestatie; roerigheid; stiel; taak; vak; verrichting; vlijt; vlijtigheid; voortvarendheid; werk; werklust; werkstroomactiviteit; werkzaamheid; zakelijke activiteit
elaboración werken; werking aanmaak; aanmaken; bewerking; constructie; creatie; creëren; educatie; fabricage; fabricatie; fabriceren; herdruk; maak; maaksel; maken; merk; onderwerp; onderwijs; produceren; productie; scheppen; schepping; scholing; subject; thema; thema van een boek; vervaardigen; vervaardiging; verwerking
funcionamiento functioneren; werken; werking
proceder gebaar; geste
- doen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
proceder handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; werken ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit
trabajar arbeiden; handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; werken optreden; performen; spelen
- functioneren
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
acción actie

Verwante woorden van "werken":


Synoniemen voor "werken":


Antoniemen van "werken":


Verwante definities voor "werken":

  1. het werk verrichten waarvoor het bedoeld is1
    • het koffieapparaat werkt weer1
  2. bezig zijn om geld te verdienen1
    • mijn vader werkt halve dagen1
  3. een taak verrichten, iets doen1
    • Anne werkt hard voor het proefwerk1
  4. effect of invloed hebben1
    • die pillen werken goed1
  5. langzaam krimpen, uitzetten enz.1
    • de houten vloer werkt nog een beetje1

Wiktionary: werken

werken
verb
  1. arbeid verrichten, lichte vorm van zwoegen
  2. functioneren, draaien

Cross Translation:
FromToVia
werken trabajar arbeitenerwerbstätig sein, tätig sein, schöpferisch tätig sein
werken signar como con; firmar firmieren — einen bestimmten Firmennamen benutzen und mit diesem unterzeichnen
werken trabajar work — to do a specific task
werken funcionar; marchar; [[ser eficaz]] work — function correctly
werken trabajar bosser — France|fr popu|fr travailler.
werken diferir; aplazar différer — Traductions à trier suivant le sens
werken funcionar fonctionneraccomplir sa fonction, en parlant d’un mécanisme, d’un organe, etc.
werken operar opéreraccomplir une œuvre, produire un effet.
werken trabajar taffer — (argot) travailler.
werken trabajar travailler — Fournir un travail
werken cambiar; variar varier — À trier

Verwante vertalingen van werkend