Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. afgepast:
  2. afpassen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afgepast (Nederlands) in het Spaans

afgepast:

afgepast bijvoeglijk naamwoord

  1. afgepast
    medido; justo; exacto
    • medido bijvoeglijk naamwoord
    • justo bijvoeglijk naamwoord
    • exacto bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor afgepast:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
justo eerlijke; rechtschapene; rechtvaardige
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
justo precies goed
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exacto afgepast accuraat; correct; exact; gedetailleerd; goed; haarfijn; juist; krek; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwkeurig geteld; nauwlettend; net; precies; ragfijn; secuur; stipt; trefzeker; zorgvuldig
justo afgepast billijk; contemplatief; correct; eerlijk; fair; ferm; fideel; fiks; flink; gegrond; geldig; gepast; gerechtvaardigd; geschikt; gewettigd; goed; juist; keurig; kuis; net; net aan; netjes; openhartig; oprecht; precies; rechtmatig; rechtvaardig; redelijk; rein; rondborstig; schappelijk; schoon; stevig; terecht; trouwhartig; valide; wetmatig; wettig
medido afgepast afgemeten; gemeten; opgemeten

afpassen:

afpassen werkwoord (pas af, past af, paste af, pasten af, afgepast)

  1. afpassen

Conjugations for afpassen:

o.t.t.
  1. pas af
  2. past af
  3. past af
  4. passen af
  5. passen af
  6. passen af
o.v.t.
  1. paste af
  2. paste af
  3. paste af
  4. pasten af
  5. pasten af
  6. pasten af
v.t.t.
  1. heb afgepast
  2. hebt afgepast
  3. heeft afgepast
  4. hebben afgepast
  5. hebben afgepast
  6. hebben afgepast
v.v.t.
  1. had afgepast
  2. had afgepast
  3. had afgepast
  4. hadden afgepast
  5. hadden afgepast
  6. hadden afgepast
o.t.t.t.
  1. zal afpassen
  2. zult afpassen
  3. zal afpassen
  4. zullen afpassen
  5. zullen afpassen
  6. zullen afpassen
o.v.t.t.
  1. zou afpassen
  2. zou afpassen
  3. zou afpassen
  4. zouden afpassen
  5. zouden afpassen
  6. zouden afpassen
diversen
  1. pas af!
  2. past af!
  3. afgepast
  4. afpassende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afpassen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afpassen
    el ir contando

Vertaal Matrix voor afpassen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ir contando afpassen aftellen; aftelling; aftelling voor lancering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
medir afpassen afwegen; diepte bepalen; met zorg wegen; meten; opmeten; peilen
pagar con cambio afpassen aftellen; geld afpassen; passen
pagar en suelto afpassen aftellen; geld afpassen; passen
pagar la cantidad exacta afpassen aftellen; geld afpassen; passen

Wiktionary: afpassen

afpassen
verb
  1. nauwkeurig afmeten