Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. afgrenzen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afgrenzen (Nederlands) in het Spaans

afgrenzen:

afgrenzen werkwoord (grens af, grenst af, grensde af, grensden af, afgegrensd)

  1. afgrenzen (van grenzen voorzien; begrenzen)
    limitar

Conjugations for afgrenzen:

o.t.t.
  1. grens af
  2. grenst af
  3. grenst af
  4. grenzen af
  5. grenzen af
  6. grenzen af
o.v.t.
  1. grensde af
  2. grensde af
  3. grensde af
  4. grensden af
  5. grensden af
  6. grensden af
v.t.t.
  1. heb afgegrensd
  2. hebt afgegrensd
  3. heeft afgegrensd
  4. hebben afgegrensd
  5. hebben afgegrensd
  6. hebben afgegrensd
v.v.t.
  1. had afgegrensd
  2. had afgegrensd
  3. had afgegrensd
  4. hadden afgegrensd
  5. hadden afgegrensd
  6. hadden afgegrensd
o.t.t.t.
  1. zal afgrenzen
  2. zult afgrenzen
  3. zal afgrenzen
  4. zullen afgrenzen
  5. zullen afgrenzen
  6. zullen afgrenzen
o.v.t.t.
  1. zou afgrenzen
  2. zou afgrenzen
  3. zou afgrenzen
  4. zouden afgrenzen
  5. zouden afgrenzen
  6. zouden afgrenzen
diversen
  1. grens af!
  2. grenst af!
  3. afgegrensd
  4. afgrenzende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afgrenzen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
limitar afgrenzen; begrenzen; van grenzen voorzien beknotten; beperken; bijsluiten; bijvoegen; grenzen; grenzen aan; indammen; inkapselen; inperken; insluiten; limiteren; toevoegen