Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. afzuigen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afzuigen (Nederlands) in het Spaans

afzuigen:

afzuigen werkwoord ! (zuig af, zuigt af, zoog af, zogen af, afgezogen)

  1. afzuigen (fellatio doen; pijpen; zuigen)
    chupetear; chuparsela
  2. afzuigen (wegzuigen; opzuigen)
    absorber; sorber

Conjugations for afzuigen:

o.t.t.
  1. zuig af
  2. zuigt af
  3. zuigt af
  4. zuigen af
  5. zuigen af
  6. zuigen af
o.v.t.
  1. zoog af
  2. zoog af
  3. zoog af
  4. zogen af
  5. zogen af
  6. zogen af
v.t.t.
  1. heb afgezogen
  2. hebt afgezogen
  3. heeft afgezogen
  4. hebben afgezogen
  5. hebben afgezogen
  6. hebben afgezogen
v.v.t.
  1. had afgezogen
  2. had afgezogen
  3. had afgezogen
  4. hadden afgezogen
  5. hadden afgezogen
  6. hadden afgezogen
o.t.t.t.
  1. zal afzuigen
  2. zult afzuigen
  3. zal afzuigen
  4. zullen afzuigen
  5. zullen afzuigen
  6. zullen afzuigen
o.v.t.t.
  1. zou afzuigen
  2. zou afzuigen
  3. zou afzuigen
  4. zouden afzuigen
  5. zouden afzuigen
  6. zouden afzuigen
diversen
  1. zuig af!
  2. zuigt af!
  3. afgezogen
  4. afzuigende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afzuigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorber opnemen; opslorpen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorber afzuigen; opzuigen; wegzuigen absorberen; inzuigen; leegslurpen; naar binnen zuigen; opnemen; opslorpen; opslurpen
chuparsela afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen
chupetear afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen lurken; sabbelen; zuigen
sorber afzuigen; opzuigen; wegzuigen absorberen; leegslurpen; lurken; opnemen; opslorpen; opslurpen; sabbelen; slurpen; zuigen