Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bestel (Nederlands) in het Spaans

bestel:

bestel [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de bestel (samenstel)
    el orden; el sistema; la estructura
    • orden [el ~] zelfstandig naamwoord
    • sistema [el ~] zelfstandig naamwoord
    • estructura [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bestel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
estructura bestel; samenstel bouw; bouwsel; bouwwerk; combinatie; constructie; deftigheid; distinctie; frame; gebouw; gedistingeerdheid; geraamte; opbouw; opbouwen; ordening; organisatie; pand; raamwerk; samengesteld geheel; samenstelling; skelet; structuur; systeem; voornaamheid; welgemanierdheid
orden bestel; samenstel aaneenschakeling; aanschrijving; aanwijzing; aanzegging; allegaartje; beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; bevel; commando; decorum; dienstorder; discipline; dwang; fatsoen; fatsoenlijkheid; gehoorzaamheid; gelazer; gelid; gevoeglijkheid; instructie; kennisgeving; keten; keurigheid; mengelmoes; narigheid; netheid; onberispelijkheid; onderwerping; opbouw; openhartigheid; openheid; opgeruimdheid; oprechtheid; orde; ordelijkheid; ordening; order; organisatie; properheid; reeks; regelmaat; reglementering; rij; rij manschappen; rondborstigheid; rondheid; samenraapsel; samenstelling; serie; smetteloosheid; structuur; systeem; trammelant; tucht; verordening; voorschrift; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
sistema bestel; samenstel combinatie; opbouw; ordening; organisatie; samenstelling; stelsel; structuur; systeem
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
orden z-volgorde

Verwante woorden van "bestel":


Wiktionary: bestel


Cross Translation:
FromToVia
bestel establecimiento establishment — that which is established
bestel sistema systèmeensemble d’éléments, de concepts reliés, organisés en une structure.
bestel mando; gobierno tenue — Traductions à trier suivant le sens.

bestel vorm van bestellen:

bestellen werkwoord (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)

  1. bestellen (orderen)
    pedir; entregar; encargar; repartir
  2. bestellen (thuisbezorgen; brengen; afgeven; )
    traer; llevar; mandar; entregar a domicilio; acompañar; entregar a; suministrar
  3. bestellen (thuisbezorgen; bezorgen; brengen; afleveren; rondbrengen)
    entregar; repartir

Conjugations for bestellen:

o.t.t.
  1. bestel
  2. bestelt
  3. bestelt
  4. bestellen
  5. bestellen
  6. bestellen
o.v.t.
  1. bestelde
  2. bestelde
  3. bestelde
  4. bestelden
  5. bestelden
  6. bestelden
v.t.t.
  1. heb besteld
  2. hebt besteld
  3. heeft besteld
  4. hebben besteld
  5. hebben besteld
  6. hebben besteld
v.v.t.
  1. had besteld
  2. had besteld
  3. had besteld
  4. hadden besteld
  5. hadden besteld
  6. hadden besteld
o.t.t.t.
  1. zal bestellen
  2. zult bestellen
  3. zal bestellen
  4. zullen bestellen
  5. zullen bestellen
  6. zullen bestellen
o.v.t.t.
  1. zou bestellen
  2. zou bestellen
  3. zou bestellen
  4. zouden bestellen
  5. zouden bestellen
  6. zouden bestellen
diversen
  1. bestel!
  2. bestelt!
  3. besteld
  4. bestellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bestellen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het bestellen
    el pedir
    • pedir [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bestellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
llevar wegdragen
pedir bestellen inwinnen
suministrar leveren
traer langs brengen; meebrengen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acompañar afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen aan mengsel toevoegen; begeleiden; bijdoen; bijmengen; bijsluiten; bijvoegen; brengen; chaperonneren; eindje meerijden; erbij voegen; escorteren; geleiden; insluiten; langs brengen; leiden; meebrengen; meegaan; meelopen; meerijden; meevoeren; oprijden; rondleiden; toevoegen; vergezellen; voeren; volgen; wegbrengen
encargar bestellen; orderen aanbesteden; belasten; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; instructie geven; instrueren; opdracht geven; opdragen; uitbesteden; verordenen; verordonneren; voorbestellen; vooruitbestellen
entregar afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; orderen; rondbrengen; thuisbezorgen aanbieden; aangeven; aanleveren; aanreiken; afdragen; afgeven; afleveren; afstaan; bezorgen; brengen; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; indienen; inleveren; inschrijven; leveren; offreren; opgeven; overdragen aan; overgeven; overhandigen; presenteren; schenken; strijd opgeven; toeleveren; toesteken; uitbetalen; verlenen; verstrekken
entregar a afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
entregar a domicilio afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren
llevar afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen aan hebben; aanleveren; aanvoeren; afleveren; beroven van; bevel voeren over; bezorgen; brengen; commanderen; depriveren; dragen; gebukt gaan onder; leiden; leidinggeven; leveren; ontnemen; overhandigen; te kort doen; terugbezorgen; toeleveren; torsen
mandar afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen aanvoeren; beheersen; belasten; besturen; bevel voeren over; bevelen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doen toekomen; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overheersen; overmaken; posten; sturen; toezenden; uitleveren; uitsturen; verordenen; verordonneren; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
pedir bestellen; orderen aanvragen; aanzoeken; bevragen; bidden; in gebed zijn; ontbieden; oproepen; opvragen; rekwestreren; soebatten; sommeren; uitnodigen; verzoeken; vragen
repartir afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; orderen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; arrangeren; bezorgen; brengen; delen; distribueren; groeperen; gunnen; iets toekennen; indelen; leveren; opdelen; opsplitsen; ordenen; overhandigen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; systematiseren; toebedelen; toekennen; toeleveren; toewijzen; trakteren; uitdelen; uitreiken; verdelen; versturen; zenden; zich splitsen
suministrar afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bezorgen; binnen gieten; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; ingeven; leveren; overhandigen; schenken; toeleveren; verlenen; verstrekken; versturen; zenden
traer afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen aanleveren; aanslepen; afhalen; afleveren; afnemen; bezorgen; brengen; langs brengen; leveren; meebrengen; meenemen; ophalen; overhandigen; terugbezorgen; toedragen; toeleveren; toevoeren; weghalen; wegnemen

Verwante woorden van "bestellen":


Verwante definities voor "bestellen":

  1. opdracht geven om iets te brengen1
    • hij bestelde een kop koffie1

Wiktionary: bestellen


Cross Translation:
FromToVia
bestellen ordenar; pedir order — to request some product or service
bestellen mandar; ordenar; encargar commander — Ordonner, enjoindre quelque chose à quelqu’un. (Sens général).
bestellen preguntar; pedir demander — Indiquer à quelqu’un par des paroles, par un écrit ou tout autre moyen ce qu’on désire obtenir de lui.
bestellen abastecer; entregar; proveer; suministrar; surtir fournirpourvoir, approvisionner.
bestellen entregar; suministrar; abandonar; delatar; denunciar; chivar livrer — Traductions à trier suivant le sens