Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bezorgen (Nederlands) in het Spaans

bezorgen:

bezorgen werkwoord (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)

  1. bezorgen (aanleveren; leveren; brengen; )
  2. bezorgen (thuisbezorgen; brengen; afleveren; bestellen; rondbrengen)
    entregar; repartir
  3. bezorgen (thuisbezorgen; bestellen; brengen; )
    traer; llevar; mandar; entregar a domicilio; acompañar; entregar a; suministrar

Conjugations for bezorgen:

o.t.t.
  1. bezorg
  2. bezorgt
  3. bezorgt
  4. bezorgen
  5. bezorgen
  6. bezorgen
o.v.t.
  1. bezorgde
  2. bezorgde
  3. bezorgde
  4. bezorgden
  5. bezorgden
  6. bezorgden
v.t.t.
  1. heb bezorgd
  2. hebt bezorgd
  3. heeft bezorgd
  4. hebben bezorgd
  5. hebben bezorgd
  6. hebben bezorgd
v.v.t.
  1. had bezorgd
  2. had bezorgd
  3. had bezorgd
  4. hadden bezorgd
  5. hadden bezorgd
  6. hadden bezorgd
o.t.t.t.
  1. zal bezorgen
  2. zult bezorgen
  3. zal bezorgen
  4. zullen bezorgen
  5. zullen bezorgen
  6. zullen bezorgen
o.v.t.t.
  1. zou bezorgen
  2. zou bezorgen
  3. zou bezorgen
  4. zouden bezorgen
  5. zouden bezorgen
  6. zouden bezorgen
diversen
  1. bezorg!
  2. bezorgt!
  3. bezorgd
  4. bezorgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bezorgen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
llevar wegdragen
suministrar leveren
traer langs brengen; meebrengen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acompañar afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen aan mengsel toevoegen; begeleiden; bijdoen; bijmengen; bijsluiten; bijvoegen; brengen; chaperonneren; eindje meerijden; erbij voegen; escorteren; geleiden; insluiten; langs brengen; leiden; meebrengen; meegaan; meelopen; meerijden; meevoeren; oprijden; rondleiden; toevoegen; vergezellen; voeren; volgen; wegbrengen
entregar aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren aanbieden; aangeven; aanreiken; afdragen; afgeven; afstaan; bestellen; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; indienen; inleveren; inschrijven; leveren; offreren; opgeven; orderen; overdragen aan; overgeven; overhandigen; presenteren; schenken; strijd opgeven; toesteken; uitbetalen; verlenen; verstrekken
entregar a afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
entregar a domicilio aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren
llevar aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren aan hebben; aanvoeren; beroven van; bevel voeren over; commanderen; depriveren; dragen; gebukt gaan onder; leiden; leidinggeven; ontnemen; te kort doen; terugbezorgen; torsen
mandar afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen aanvoeren; beheersen; belasten; besturen; bevel voeren over; bevelen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doen toekomen; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overheersen; overmaken; posten; sturen; toezenden; uitleveren; uitsturen; verordenen; verordonneren; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
repartir aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren arrangeren; bestellen; delen; distribueren; groeperen; gunnen; iets toekennen; indelen; opdelen; opsplitsen; ordenen; orderen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; systematiseren; toebedelen; toekennen; toewijzen; trakteren; uitdelen; uitreiken; verdelen; versturen; zenden; zich splitsen
repartir a domicilio aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren
suministrar aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren binnen gieten; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; ingeven; schenken; verlenen; verstrekken; versturen; zenden
traer aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren aanslepen; afhalen; afnemen; brengen; langs brengen; meebrengen; meenemen; ophalen; terugbezorgen; toedragen; toevoeren; weghalen; wegnemen
- afleveren; leveren

Synoniemen voor "bezorgen":


Antoniemen van "bezorgen":


Verwante definities voor "bezorgen":

  1. het op een bepaalde plek brengen1
    • de postbode bezorgde het pakje1
  2. ervoor zorgen dat hij het krijgt1
    • hij bezorgde ons een vrijkaartje1

Wiktionary: bezorgen

bezorgen
verb
  1. iemand iets ~: bij iemand aan huis afleveren
  2. bij iemand veroorzaken
  3. goederen op een bepaalde plaats brengen
  4. verschaffen

Cross Translation:
FromToVia
bezorgen aportar; llevar; traer amenermener d’un lieu à un autre.
bezorgen traer; llevar; aportar apporterporter quelque chose à quelqu’un. usage L’objet du verbe apporter est toujours un inanimé.

Verwante vertalingen van bezorgen