Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bik (Nederlands) in het Spaans

bik:

bik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bik (metselspecie; mortel; specie; )
    la sustancia; el mortero; el cemento
  2. de bik (steengruis; macadam; mortel; )
    la grava
    • grava [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cemento bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; specie; split; steengruis; steenslag bindmiddel; cement; cementlaag; metselkalk
grava bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag grind; grindsteen; keizand; kiezels; kiezelsteentjes
mortero bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; specie; split; steengruis; steenslag dommekracht; hersenloze krachtpatser; metselkalk; mortier; vijzel
sustancia bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; specie; split; steengruis; steenslag materie; stof; substantie

Verwante woorden van "bik":


bikken:

Conjugations for bikken:

o.t.t.
  1. bik
  2. bikt
  3. bikt
  4. bikken
  5. bikken
  6. bikken
o.v.t.
  1. bikte
  2. bikte
  3. bikte
  4. bikten
  5. bikten
  6. bikten
v.t.t.
  1. heb gebikt
  2. hebt gebikt
  3. heeft gebikt
  4. hebben gebikt
  5. hebben gebikt
  6. hebben gebikt
v.v.t.
  1. had gebikt
  2. had gebikt
  3. had gebikt
  4. hadden gebikt
  5. hadden gebikt
  6. hadden gebikt
o.t.t.t.
  1. zal bikken
  2. zult bikken
  3. zal bikken
  4. zullen bikken
  5. zullen bikken
  6. zullen bikken
o.v.t.t.
  1. zou bikken
  2. zou bikken
  3. zou bikken
  4. zouden bikken
  5. zouden bikken
  6. zouden bikken
diversen
  1. bik!
  2. bikt!
  3. gebikt
  4. bikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bikken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het bikken (afbikken; wegbikken)
    el escudar
    • escudar [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. het bikken (vreten)
    el devorar
    • devorar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bikken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
devorar bikken; vreten
escudar afbikken; bikken; wegbikken
picar happen in; toehappen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
atiborrarse bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
comer bikken; eten; naar binnen werken binnenkrijgen; consumeren; dineren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schaften; tafelen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
comer con gusto bikken; eten; naar binnen werken amuseren; genieten; genot hebben van; lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; smullen van
desincrustar bikken; eten; naar binnen werken ontkalken
desplegar bikken; eten; naar binnen werken afwisselen; distribueren; geuren; graven; herzien; losgooien; loswerpen; nader verklaren; ontvouwen; ontwikkelen; opdelven; openspreiden; openvouwen; opgraven; pralen; pronken; ronddelen; scheppen; spreiden; te kijk lopen met; toelichten; tot ontwikkeling brengen; uitbeitelen; uitbikken; uiteenzetten; uitklappen; uitleggen; uitreiken; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; veranderen; verdelen; verduidelijken; verwisselen; wijzigen
devorar bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schaften; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
disfrutar comiendo bikken; eten; naar binnen werken amuseren; genieten; genot hebben van; smullen; smullen van
mandarse un ... bikken; eten; naar binnen werken
morfar bikken; eten; naar binnen werken schaften
picar bikken; eten; naar binnen werken aanbijten; aanleiding geven tot; aanvreten; afbedelen; afbikken; afsnijden; bomen kappen; doorsteken; een inkeping maken; erdoor steken; hakken; houwen; inbijten; inetsen; inkepen; inkerven; invreten; kappen; kartelen; kartels krijgen; kepen; kerven; kietelen; kittelen; kriebelen; omhakken; ophitsen; prikken; provoceren; snijden; steken; steken geven; uitdagen; uitlokken; vellen; wegbikken
saborear bikken; eten; naar binnen werken amuseren; genieten; genot hebben van; smullen van

Verwante woorden van "bikken":


Verwante definities voor "bikken":

  1. eten (populair)1
    • hij zat zo lekker te bikken!1
  2. stukken steen of ijzer afhakken1
    • de metselaar bikte een gat in de muur1

Wiktionary: bikken

bikken
verb
  1. met moeite ervan af schrapen of hakken
  2. het nuttigen van voedsel