Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor deren (Nederlands) in het Spaans

deren:

deren werkwoord (deer, deert, deerde, deerden, gedeerd)

  1. deren
    doler; herir; afectar; dañar; lastimar; debilitar; perjudicar; ofender; deteriorar; lesionar; hacer daño; causar perjuicio; hacer daño a

Conjugations for deren:

o.t.t.
  1. deer
  2. deert
  3. deert
  4. deren
  5. deren
  6. deren
o.v.t.
  1. deerde
  2. deerde
  3. deerde
  4. deerden
  5. deerden
  6. deerden
v.t.t.
  1. heb gedeerd
  2. hebt gedeerd
  3. heeft gedeerd
  4. hebben gedeerd
  5. hebben gedeerd
  6. hebben gedeerd
v.v.t.
  1. had gedeerd
  2. had gedeerd
  3. had gedeerd
  4. hadden gedeerd
  5. hadden gedeerd
  6. hadden gedeerd
o.t.t.t.
  1. zal deren
  2. zult deren
  3. zal deren
  4. zullen deren
  5. zullen deren
  6. zullen deren
o.v.t.t.
  1. zou deren
  2. zou deren
  3. zou deren
  4. zouden deren
  5. zouden deren
  6. zouden deren
diversen
  1. deer!
  2. deert!
  3. gedeerd
  4. derend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor deren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dañar beschadigen; kwetsen
herir beschadigen; kwetsen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afectar deren aangaan; afbreuk doen aan; belasteren; benadelen; betreffen; bezeren; beïnvloeden; blesseren; duperen; inwerken; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel toebrengen; raken; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; slaan op; smaden; treffen; verwonden
causar perjuicio deren aantasten; aanvreten; bederven; benadelen; beschadigen; bezeren; bezoedelen; blesseren; duperen; eer door het slijk halen; grieven; in elkaar slaan; krenken; kwaad doen; kwetsen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; toetakelen; verwonden; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
dañar deren aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; belasteren; benadelen; beschadigen; bezeren; bezoedelen; blesseren; eer door het slijk halen; grieven; in elkaar slaan; kapotmaken; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; moeren; mollen; nadeel berokkenen; nadelig zijn; pijn doen; schaden; smaden; toetakelen; verwonden; zeer doen
debilitar deren aan kracht inboeten; aanlengen; aantasten; aanvreten; aftakelen; bederven; beschadigen; iem.'s positie ondermijnen; ondergraven; ondermijnen; uitputten; verdunnen; verslappen; versnijden; verwateren; verzwakken; wegglijden; zwak worden; zwakker worden
deteriorar deren aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; bezoedelen; eer door het slijk halen; erger worden; verslechteren
doler deren belasteren; grieven; knauwen; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; pijn bezorgen; pijn doen; smaden; zeer doen
hacer daño deren aandoen; aantasten; aanvreten; bederven; benadelen; beschadigen; duperen; kwaad doen; leed berokkenen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn bezorgen; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
hacer daño a deren benadelen; beschadigen; bezeren; blesseren; duperen; krenken; kwaad doen; kwetsen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden
herir deren afschieten; afvuren; belasteren; bezeren; blesseren; grieven; knauwen; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; pijn bezorgen; pijn doen; schaden; schieten; schoten lossen; smaden; verwonden; vuren; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
lastimar deren aantasten; aanvreten; bederven; belasteren; benadelen; beschadigen; bezeren; bezoedelen; blesseren; duperen; eer door het slijk halen; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; pijn bezorgen; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; verwonden; zeer doen
lesionar deren aantasten; aanvreten; bederven; belasteren; beschadigen; bezeren; blesseren; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; schaden; smaden; verwonden
ofender deren belasteren; benadelen; duperen; grieven; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; misdrijven; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; zeer doen
perjudicar deren aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; belasteren; benadelen; beschadigen; bezeren; bezoedelen; blesseren; duperen; eer door het slijk halen; grieven; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; verwonden; zeer doen

Wiktionary: deren


Cross Translation:
FromToVia
deren perjudicar nuire — Causer du tort, porter dommage à quelqu’un.