Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. eigen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor eigen (Nederlands) in het Spaans

eigen:

eigen bijvoeglijk naamwoord

  1. eigen (inherent)
    inherente a
  2. eigen (van nature aanwezig; aangeboren; natuurlijk)
    innato; natural; por naturaleza

Vertaal Matrix voor eigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
innato naturel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- in eigendom hebben
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inherente a eigen; inherent autochtoon; inheems; inlands
innato aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig aangeboren; ingeboren
natural aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig 'tuurlijk; allicht; automatisch; bijgevolg; dus; in een handomdraai; logisch; moeiteloos; natuurlijk; ongecultiveerd; ongedwongen; ongekunsteld; onontgonnen; onontkomelijk; onvermengd; puur; uiteraard; vanzelf; vanzelfsprekend; zeker; zonder moeite; zonder twijfel; zuiver
por naturaleza aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig

Verwante woorden van "eigen":

  • eigenheid, eigene

Verwante definities voor "eigen":

  1. erbij horen1
    • die smaak is eigen aan broccoli1
  2. van jezelf1
    • dat zijn mijn eigen zaken1

Wiktionary: eigen

eigen
adjective
  1. op zichzelf betrekking hebbend

Cross Translation:
FromToVia
eigen propio own — belonging to (determiner)

Verwante vertalingen van eigen