Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. geduld:
  2. dulden:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geduld (Nederlands) in het Spaans

geduld:

geduld [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het geduld (kalme afwachtendheid)
    la paciencia
  2. het geduld (bedaardheid; gemak; kalmheid)
    la paciencia; la serenidad; la calma

Vertaal Matrix voor geduld:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
calma bedaardheid; geduld; gemak; kalmheid gemoedsrust; gerustheid; kalmte; koelbloedigheid; rust; rustigheid; sereniteit; stilheid; stilte; stilzwijgendheid; vrede; vredigheid; zwijgzaamheid
paciencia bedaardheid; geduld; gemak; kalme afwachtendheid; kalmheid
serenidad bedaardheid; geduld; gemak; kalmheid gelijkmatigheid; gelijkmoedigheid; gemoedsrust; gerustheid; glans; gloed; kalmte; koelbloedigheid; onverstoorbaarheid; rust; rustigheid; sereniteit; stilheid; stilte; vrede; vredessituatie

Verwante definities voor "geduld":

  1. eigenschap dat je kunt afwachten1
    • Mursel heeft weinig geduld1

Wiktionary: geduld

geduld
noun
  1. de rust en bereidheid om te wachten

Cross Translation:
FromToVia
geduld paciencia patience — quality of being patient
geduld paciencia patiencevertu qui fait supporter les adversités, les douleurs, les injures, les incommodités, etc.

dulden:

dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)

  1. dulden (gedogen; tolereren)
    tolerar; admitir
  2. dulden (toestaan; laten; permitteren; )
    conceder; autorizar
  3. dulden (uithouden; dragen; volhouden; )
    aguantar; soportar
  4. dulden (velen; verdragen)
    aguantar

Conjugations for dulden:

o.t.t.
  1. duld
  2. duldt
  3. duldt
  4. dulden
  5. dulden
  6. dulden
o.v.t.
  1. duldde
  2. duldde
  3. duldde
  4. duldden
  5. duldden
  6. duldden
v.t.t.
  1. heb geduld
  2. hebt geduld
  3. heeft geduld
  4. hebben geduld
  5. hebben geduld
  6. hebben geduld
v.v.t.
  1. had geduld
  2. had geduld
  3. had geduld
  4. hadden geduld
  5. hadden geduld
  6. hadden geduld
o.t.t.t.
  1. zal dulden
  2. zult dulden
  3. zal dulden
  4. zullen dulden
  5. zullen dulden
  6. zullen dulden
o.v.t.t.
  1. zou dulden
  2. zou dulden
  3. zou dulden
  4. zouden dulden
  5. zouden dulden
  6. zouden dulden
en verder
  1. ben geduld
  2. bent geduld
  3. is geduld
  4. zijn geduld
  5. zijn geduld
  6. zijn geduld
diversen
  1. duld!
  2. duldt!
  3. geduld
  4. duldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor dulden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
admitir dulden; gedogen; tolereren afrekenen; beamen; bekennen; belonen; betalen; bevestigen; bezoldigen; billijken; binnen laten; binnenlaten; dokken; goedkeuren; gunnen; gunst verlenen; honoreren; iets als lof zeggen; iets toekennen; inlaten; inwilligen; laten; naarbinnen laten; nageven; onderschrijven; permitteren; salariëren; staven; toebedelen; toegang verschaffen; toekennen; toelaten; toestaan; toewijzen; vergunnen; verlenen
aguantar doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doormaken; doorstaan; iets verduren; in leven blijven; incasseren; opvangen; overleven; standhouden; verdragen; verduren; verteren; welgevallen; zich staande houden
autorizar dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen akkoord gaan; autoriseren; fiatteren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; instemmen; machtigen; permitteren; ratificeren; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming geven; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; volmacht geven; volmachtigen
conceder dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen beamen; bevestigen; cadeau doen; cadeau geven; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; onderschrijven; schenken; staven; toekennen; vergunnen; verlenen; verstrekken
soportar doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanjagen; aansporen; doorleven; doormaken; doorstaan; dragen; iets verduren; incasseren; ondersteunen; opjutten; opvangen; porren; schoren; schragen; steunen; stutten; verdragen; verduren; verteren
tolerar dulden; gedogen; tolereren aanvaarden; accepteren; doorleven; doormaken; doorstaan; verdragen; verduren; verteren; voor lief nemen; zich laten gevallen

Wiktionary: dulden

dulden
verb
  1. bereid zijn iets ongestraft te laten

Cross Translation:
FromToVia
dulden permitir; apoyar; tolerar countenance — tolerate, support, sanction
dulden tolerar; soportar tolerate — to allow without interference
dulden tolerar tolérersupporter.