Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. inhakken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor inhakken (Nederlands) in het Spaans

inhakken:

inhakken werkwoord (hak in, hakt in, hakte in, hakten in, ingehakt)

  1. inhakken (inhouwen)
    romper; derribar; acometer; arremeter; embestir

Conjugations for inhakken:

o.t.t.
  1. hak in
  2. hakt in
  3. hakt in
  4. hakken in
  5. hakken in
  6. hakken in
o.v.t.
  1. hakte in
  2. hakte in
  3. hakte in
  4. hakten in
  5. hakten in
  6. hakten in
v.t.t.
  1. heb ingehakt
  2. hebt ingehakt
  3. heeft ingehakt
  4. hebben ingehakt
  5. hebben ingehakt
  6. hebben ingehakt
v.v.t.
  1. had ingehakt
  2. had ingehakt
  3. had ingehakt
  4. hadden ingehakt
  5. hadden ingehakt
  6. hadden ingehakt
o.t.t.t.
  1. zal inhakken
  2. zult inhakken
  3. zal inhakken
  4. zullen inhakken
  5. zullen inhakken
  6. zullen inhakken
o.v.t.t.
  1. zou inhakken
  2. zou inhakken
  3. zou inhakken
  4. zouden inhakken
  5. zouden inhakken
  6. zouden inhakken
diversen
  1. hak in!
  2. hakt in!
  3. ingehakt
  4. inhakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor inhakken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acometer aantasten; aanvallen; attaqueren; bekruipen; besluipen
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
romper afbraak; inscheuren; kapotmaken; knakken; sloop; verscheuring
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acometer inhakken; inhouwen aanvallen; attaqueren; bestormen; doordrijven; dwingen; forceren; iemand overvallen met iets; overrompelen; overvallen; verrassen
arremeter inhakken; inhouwen afstormen op
derribar inhakken; inhouwen afbreken; begeven; bomen kappen; breken; deponeren; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; kantelen; kappen; kiepen; leggen; naar beneden werpen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; neerzetten; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; onderuithalen; overhoopschieten; plaatsen; ruineren; slopen; smijten; stationeren; ten val brengen; uit elkaar halen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vlakken; vloeren; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen; zetten
embestir inhakken; inhouwen
romper inhakken; inhouwen aan stukken breken; afbreken; barsten; beëindigen; binnenbreken; breken; fijnmaken; forceren; in stukken breken; ingooien; kapot gaan; kapot maken; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgaan; kapotgooien; kapotmaken; knappen; losrukken; losscheuren; losspringen; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; ontbinden; openspringen; opheffen; platdrukken; ruineren; slechten; slopen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukgooien; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; vernielen; vernietigen; verpletteren; verscheuren; verwoesten