Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. meuren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor meuren (Nederlands) in het Spaans

meuren:

meuren werkwoord (meur, meurt, meurde, meurden, gemeurd)

  1. meuren (maffen; slapen; pitten)
    dormir; estar dormido
  2. meuren (stinken; ruiken; een luchtje hebben; )
    oler mal; apestar

Conjugations for meuren:

o.t.t.
  1. meur
  2. meurt
  3. meurt
  4. meuren
  5. meuren
  6. meuren
o.v.t.
  1. meurde
  2. meurde
  3. meurde
  4. meurden
  5. meurden
  6. meurden
v.t.t.
  1. heb gemeurd
  2. hebt gemeurd
  3. heeft gemeurd
  4. hebben gemeurd
  5. hebben gemeurd
  6. hebben gemeurd
v.v.t.
  1. had gemeurd
  2. had gemeurd
  3. had gemeurd
  4. hadden gemeurd
  5. hadden gemeurd
  6. hadden gemeurd
o.t.t.t.
  1. zal meuren
  2. zult meuren
  3. zal meuren
  4. zullen meuren
  5. zullen meuren
  6. zullen meuren
o.v.t.t.
  1. zou meuren
  2. zou meuren
  3. zou meuren
  4. zouden meuren
  5. zouden meuren
  6. zouden meuren
diversen
  1. meur!
  2. meurt!
  3. gemeurd
  4. meurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor meuren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apestar een luchtje hebben; geuren; meuren; rieken; ruiken; stinken; walmen
dormir maffen; meuren; pitten; slapen
estar dormido maffen; meuren; pitten; slapen
oler mal een luchtje hebben; geuren; meuren; rieken; ruiken; stinken; walmen