Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ophef (Nederlands) in het Spaans

ophef:


ophef vorm van opheffen:

opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)

  1. opheffen (opdoeken)
    suprimir; liquidar
  2. opheffen (teniet doen; verijdelen; nullificeren; vernietigen; ondervangen)
    anular; cancelar
  3. opheffen (optillen; heffen; tillen; )
    – omhoog tillen 1
    elevar; levantar; subir; alzar; timar
  4. opheffen (omhoog heffen; heffen; hijsen)
    levantar; alzar; elevar
  5. opheffen (teniet doen; terugdraaien; nullificeren; vernietigen; ondervangen)
    cancelar; anular; disipar
  6. opheffen (uiteen doen gaan; ontbinden)
    disolver; descomponer; rescindir; derretirse; disolverse
  7. opheffen (verbreken; beëindigen; afbreken; )
    romper; interrumpir; separar; disociar; quebrar

Conjugations for opheffen:

o.t.t.
  1. hef op
  2. heft op
  3. heft op
  4. heffen op
  5. heffen op
  6. heffen op
o.v.t.
  1. hief op
  2. hief op
  3. hief op
  4. hieven op
  5. hieven op
  6. hieven op
v.t.t.
  1. heb opgeheven
  2. hebt opgeheven
  3. heeft opgeheven
  4. hebben opgeheven
  5. hebben opgeheven
  6. hebben opgeheven
v.v.t.
  1. had opgeheven
  2. had opgeheven
  3. had opgeheven
  4. hadden opgeheven
  5. hadden opgeheven
  6. hadden opgeheven
o.t.t.t.
  1. zal opheffen
  2. zult opheffen
  3. zal opheffen
  4. zullen opheffen
  5. zullen opheffen
  6. zullen opheffen
o.v.t.t.
  1. zou opheffen
  2. zou opheffen
  3. zou opheffen
  4. zouden opheffen
  5. zouden opheffen
  6. zouden opheffen
en verder
  1. ben opgeheven
  2. bent opgeheven
  3. is opgeheven
  4. zijn opgeheven
  5. zijn opgeheven
  6. zijn opgeheven
diversen
  1. hef op!
  2. heft op!
  3. opgeheven
  4. opheffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opheffen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opheffen (herroepen; terugnemen; intrekken)
    el revocar; el anular; el desdecirse
  2. opheffen (beëindigen; opheffing)
    la abolición; el cierre; la liquidación; la cancelación

Vertaal Matrix voor opheffen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abolición beëindigen; opheffen; opheffing afschaffing; opheffing
alzar omhoog steken; opsteken
anular herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
cancelación beëindigen; opheffen; opheffing aanzuivering; abrupt halthouden; afbestellen; afschrijven; afzeggen; afzegging; annuleren; ongeldigverklaring; royement; schrapping; uitsluiting; uitstoting
cierre beëindigen; opheffen; opheffing afschaffing; afsluiting; citadel; deurknip; dichtmaken; fietsslot; grendel; het afsluiten; kasteel; knip; knipslot; knipsluiting; opheffing; ridderkasteel; ridderslot; rits; ritssluiting; schuif; slot; sluiting; sluitinrichting voor deur of raam
descomponer afbraak; sloop
desdecirse herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
levantar omhoog steken; omhoog werpen; opsteken; opwerpen
liquidación beëindigen; opheffen; opheffing afschaffing; bederf; bederven; executie; inlossing; liquidatie; moord; ontbinding; opheffing; uitschakeling; vereffening; vergaan; vernietiging; verrotten; verwording
liquidar auctie; betalen; dokken; veiling; veilinggebouw; verkoping; verkoping per opbod; voldoen
quebrar knakken
revocar herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
romper afbraak; inscheuren; kapotmaken; knakken; sloop; verscheuring
separar afhaken; afkoppeling; ontkoppeling; uiteengaan; uitnemen
subir opklimmen; oprijden; stijgen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alzar heffen; hijsen; lichten; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aanleren; aansteken; aanstrijken; absorberen; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; buslichten; casseren; doen ontvlammen; eigen maken; erbij voegen; heffen; hernieuwen; herstellen; hoger draaien; hoger maken; in de fik steken; in de hoogte steken; leren; lichten; lichter worden van kleur; naar boven tillen; neppen; omhoog doen; omhoogdraaien; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omlijnen; omranden; opdraaien; oplichten; opnemen; oppikken; oprijzen; opslorpen; opslurpen; opsteken; opstijgen; opvliegen; renoveren; restaureren; rijzen; sigaret opsteken; toevoegen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verneuken; vernieuwen; verwerven
anular nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; verijdelen; vernietigen afbestellen; afblazen; afbreken; afgelasten; afspraak afzeggen; afwijzen; afzeggen; annuleren; delgen; doorhalen; herroepen; intrekken; nietig verklaren; ongeldig maken; schrappen; te niet doen; tenietdoen; terugdraaien; terugkomen op; terugnemen; terugroepen; terugschroeven; vernietigen; weigeren
cancelar nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; verijdelen; vernietigen afbestellen; afblazen; afgelasten; afzeggen; annuleren; delgen; doorhalen; intrekken; nietig verklaren; schrappen; te niet doen; tenietdoen; vernietigen
derretirse ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan wegsmelten
descomponer ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan afbetalen; afrekenen; analyseren; anatomiseren; blootleggen; bouwklaar maken; ontginnen; ontleden; uit elkaar nemen; vereffenen; verrekenen
desdecirse herroepen; intrekken; terugkomen op; zijn woorden terugnemen
disipar nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; vernietigen in elkaar overlopen; tanen; verbleken; vervagen; vervloeien
disociar afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
disolver ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan in een vloeistof opgaan; ontheffen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontslaan; ontwarren; oplossen; uit de war halen; uit elkaar halen; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden
disolverse ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan in een vloeistof opgaan; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; uiteendrijven
elevar heffen; hijsen; lichten; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen casseren; heffen; hijsen; hoger maken; omhoog doen; omhoogvoeren; ophijsen; ophogen; opvoeren; vergroten; verhogen
interrumpir afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen aanroeren; aanstippen; afbreken; afmaken; doden; doen ophouden; doodmaken; doodslaan; even aanraken; in de rede vallen; interrumperen; liquideren; ombrengen; onderbreken; toucheren; van kant maken; vermoorden; verstoren; vertoornen
levantar heffen; hijsen; lichten; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aansteken; aanstrijken; afbakenen; afpalen; afzetten; arrangeren; begrenzen; bliksemen; bouwen; buslichten; casseren; construeren; doen ontvlammen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hooghouden; iets op touw zetten; ijlen; in de fik steken; in de hoogte houden; in de hoogte steken; jachten; jagen; jakkeren; laten gaan; laten lopen; lichten; motiveren; naar boven tillen; naar boven trekken; niet vasthouden; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogbrengen; omhooggooien; omhooghalen; omhoogheffen; omhooghouden; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omhoogtrekken; omlijnen; opgooien; ophijsen; ophogen; ophouden; opschieten; opstijgen; opvliegen; opwerpen; rechtop zetten; regelen; renoveren; reppen; snellen; spoeden; verbeteren; verhelpen; verhogen; verhuizen; verkassen; vernieuwen; vliegen; weerlichten; zich haasten; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan; zich spoeden
liquidar opdoeken; opheffen aanzuiveren; afmaken; koudmaken; liquideren; nabetalen; uit de weg ruimen; uitroeien; uitverkopen
quebrar afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen aan stukken breken; barsten; begeven; breken; flippen; in stukken breken; ingooien; kapot gaan; kapotbreken; kapotgaan; knakken; losspringen; met opzet kapotmaken; onklaar raken; openspringen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan
rescindir ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan
revocar afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; herroepen; intrekken; nietig verklaren; terugkomen op; terugnemen; terugroepen
romper afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen aan stukken breken; afbreken; barsten; binnenbreken; breken; fijnmaken; in stukken breken; ingooien; inhakken; inhouwen; kapot gaan; kapot maken; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgaan; kapotgooien; kapotmaken; knappen; losrukken; losscheuren; losspringen; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; openspringen; platdrukken; ruineren; slechten; slopen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukgooien; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; vernielen; vernietigen; verpletteren; verscheuren; verwoesten
separar afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen afhalen; afkoppelen; afnemen; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; debrayeren; delen; extraheren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; meenemen; ontkoppelen; ontzetten; opdelen; ophalen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; potten; scheiden; separeren; splitsen; tornen; uit de macht ontzetten; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitsplitsen; uittrekken; weghalen; wegnemen; zich splitsen
subir heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bevorderd worden; binnenrijden; bovenkomen; de hoogte ingaan; eindje meerijden; erop vooruit gaan; gedijen; groeien; groter worden; heffen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; inrijden; naar boven gaan; naar boven rijden; omhoog doen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhooghalen; omhoogkomen; omhoogleiden; omhooglopen; omhoogrijden; omhoogschroeven; omhoogstappen; omhoogstijgen; omhoogvoeren; ontspinnen; opgaan; ophijsen; ophogen; oprijden; oprijzen; opstijgen; opvliegen; opwaarts rijden; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; verhogen; vermeerderen; vooruitkomen; vorderen; zich opwerken
suprimir opdoeken; opheffen afschaffen; iemand van de plaats dringen; laten uitvallen; te niet doen; verdringen
timar heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begrenzen; belazeren; besodemieteren; bezwendelen; grijpen; misleiden; neppen; omlijnen; oplichten; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; vreemdgaan; zwendelen
- besluiten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anular circulaire; ringvormig

Verwante woorden van "opheffen":


Synoniemen voor "opheffen":


Antoniemen van "opheffen":


Verwante definities voor "opheffen":

  1. er een einde aan maken1
    • wij heffen dit bedrijf op1
  2. omhoog tillen1
    • hij hief de beker op1

Wiktionary: opheffen

opheffen
verb
  1. iets in opwaartse richting brengen

Cross Translation:
FromToVia
opheffen subir; levantar lift — to raise
opheffen levantar; alzar raise — to cause to rise
opheffen liquidar liquider — Régler définitivement une affaire en cours
opheffen anular; contramandar; liquidar; eliminar; exterminar supprimer — Traductions à trier suivant le sens
opheffen acabar; terminar terminerborner, limiter.