Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. opzeggen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opzeggen (Nederlands) in het Spaans

opzeggen:

opzeggen werkwoord (zeg op, zegt op, zegde op, zegden op, opgezegd)

  1. opzeggen (reciteren; voordragen)

Conjugations for opzeggen:

o.t.t.
  1. zeg op
  2. zegt op
  3. zegt op
  4. zeggen op
  5. zeggen op
  6. zeggen op
o.v.t.
  1. zegde op
  2. zegde op
  3. zegde op
  4. zegden op
  5. zegden op
  6. zegden op
v.t.t.
  1. heb opgezegd
  2. hebt opgezegd
  3. heeft opgezegd
  4. hebben opgezegd
  5. hebben opgezegd
  6. hebben opgezegd
v.v.t.
  1. had opgezegd
  2. had opgezegd
  3. had opgezegd
  4. hadden opgezegd
  5. hadden opgezegd
  6. hadden opgezegd
o.t.t.t.
  1. zal opzeggen
  2. zult opzeggen
  3. zal opzeggen
  4. zullen opzeggen
  5. zullen opzeggen
  6. zullen opzeggen
o.v.t.t.
  1. zou opzeggen
  2. zou opzeggen
  3. zou opzeggen
  4. zouden opzeggen
  5. zouden opzeggen
  6. zouden opzeggen
en verder
  1. ben opgezegd
  2. bent opgezegd
  3. is opgezegd
  4. zijn opgezegd
  5. zijn opgezegd
  6. zijn opgezegd
diversen
  1. zeg op!
  2. zegt op!
  3. opgezegd
  4. opzeggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opzeggen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opzeggen (ontslagaanvraag; opzegging)
    la dimisión; la petición de despido; la baja

Vertaal Matrix voor opzeggen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
baja ontslagaanvraag; opzeggen; opzegging achteruitgang; deflatie; depressie; drukminimum; inzakking; inzinking; korting; lagedrukgebied; landing; malaise; prijsdaling; prijsverlaging; reductie; slapheid; slapte; terechtkomen; uitschrijving; uittreding; val
dimisión ontslagaanvraag; opzeggen; opzegging aftreden; aftreding; uittreding
petición de despido ontslagaanvraag; opzeggen; opzegging ontslagaanvrage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
declamar opzeggen; reciteren; voordragen declameren; hoogdravend praten; oreren
orar opzeggen; reciteren; voordragen declameren; hoogdravend praten; oreren
pronunciar un discurso opzeggen; reciteren; voordragen declameren; hoogdravend praten; oreren
recitar opzeggen; reciteren; voordragen declameren; hoogdravend praten; oreren

Wiktionary: opzeggen


Cross Translation:
FromToVia
opzeggen decir say — to pronounce
opzeggen recitar; declamar réciter — (vieilli) prononcer à voix haute, et d’une manière soutenir, quelque discours, quelque morceau de prose ou de vers qu’on savoir par cœur.