Nederlands

Uitgebreide vertaling voor smak (Nederlands) in het Spaans

smak:

smak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de smak (dreun; klap; knal; kwak)
    el golpe; el choque
    • golpe [el ~] zelfstandig naamwoord
    • choque [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor smak:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
choque dreun; klap; knal; kwak; smak aanrijding; aanvaring; bons; botsing; collisie; doorstoot; geschok; geschud; gestoot; hort; opeen knallen; pof; schok; schokkende beweging; shock; stoot
golpe dreun; klap; knal; kwak; smak bonk; bonkend geluid; bons; dreun; gevaarte; harde slag; hengst; hoek; hoekstoot; hort; jens; joekel; kanjer; klap; klapje; klets; kletspraat; klont; klonter; klop; knaap; knak; knal; knik; knoert; kokker; kokkerd; lel; loei; mep; muilpeer; opdoffer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; pof; quatsch; schar; schok; schokkende beweging; slag; stoot; strijd; tik; toegebrachte klap; veldslag
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
choque botsing

Verwante woorden van "smak":


smakken:

smakken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het smakken (vies eten; opschrokken)
    la comida asquerosa
  2. het smakken (smakkend eten)
    el hacer ruido al comer

smakken werkwoord (smak, smakt, smakte, smakten, gesmakt)

  1. smakken (smakkend eten)
  2. smakken (neerkwakken; kwakken)

Conjugations for smakken:

o.t.t.
  1. smak
  2. smakt
  3. smakt
  4. smakken
  5. smakken
  6. smakken
o.v.t.
  1. smakte
  2. smakte
  3. smakte
  4. smakten
  5. smakten
  6. smakten
v.t.t.
  1. heb gesmakt
  2. hebt gesmakt
  3. heeft gesmakt
  4. hebben gesmakt
  5. hebben gesmakt
  6. hebben gesmakt
v.v.t.
  1. had gesmakt
  2. had gesmakt
  3. had gesmakt
  4. hadden gesmakt
  5. hadden gesmakt
  6. hadden gesmakt
o.t.t.t.
  1. zal smakken
  2. zult smakken
  3. zal smakken
  4. zullen smakken
  5. zullen smakken
  6. zullen smakken
o.v.t.t.
  1. zou smakken
  2. zou smakken
  3. zou smakken
  4. zouden smakken
  5. zouden smakken
  6. zouden smakken
en verder
  1. ben gesmakt
  2. bent gesmakt
  3. is gesmakt
  4. zijn gesmakt
  5. zijn gesmakt
  6. zijn gesmakt
diversen
  1. smak!
  2. smakt!
  3. gesmakt
  4. smakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

smakken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de smakken (knallen; klappen)
    el golpes; el estallidos

Vertaal Matrix voor smakken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrojar gesmijt
comida asquerosa opschrokken; smakken; vies eten
estallidos klappen; knallen; smakken
golpes klappen; knallen; smakken bonzen; dreunen; horten; opdoffers; opdonders; opduvels; oplawaaien; schokken; tegenslagen
hacer ruido al comer smakken; smakkend eten
lanzar gesmijt; omhoog werpen; opwerpen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrojar kwakken; neerkwakken; smakken afsmijten; afwerpen; begeleiden; braken; deinen; deponeren; golven; keilen; kotsen; leiden; meevoeren; met de hand groeten; naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerleggen; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; op de grond gooien; overgeven; smijten; spugen; uitbraken; uitgooien; uitwerpen; voeren; vomeren; wankelen; weggooien; wegsmijten; wisselen; zwaaien
caer estrepitosamente kwakken; neerkwakken; smakken
darse un batacazo kwakken; neerkwakken; smakken
detonar kwakken; neerkwakken; smakken knallen
echar rayos kwakken; neerkwakken; smakken
estallar kwakken; neerkwakken; smakken aan stukken springen; aanleren; afsnauwen; barsten; breken; eigen maken; exploderen; klappen; knallen; leren; losbarsten; losbranden; losbreken; losspringen; met opzet kapotmaken; neerploffen; ontploffen; openbranden; openspringen; oppikken; opsteken; over iets springen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten; uitvallen tegen; vanaf springen; verwerven
hacer ruidos al comer smakken; smakkend eten
lanzar kwakken; neerkwakken; smakken aankaarten; aanknopen; aansnijden; afschieten; afsmijten; afvuren; afwerpen; afzien van rechtsvervolging; entameren; gesprek aanknopen; jonassen; lanceren; laten zien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neerwerpen; omhooggooien; omlaag werpen; op de markt brengen; openen; opgooien; opperen; opwerpen; poneren; schieten; schoten lossen; seponeren; smijten; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; uitgeven; uitgooien; uitwerpen; vuren
petardear kwakken; neerkwakken; smakken knakken; knapperen; knetteren
tronar kwakken; neerkwakken; smakken blaffen; brullen; bulderen; daveren; echoën; foeteren; galmen; knallen; met krachtige stem zingen; resoneren; schallen; schreeuwen; vloeken; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen

Verwante woorden van "smakken":