Nederlands

Uitgebreide vertaling voor snuffelen (Nederlands) in het Spaans

snuffelen:

snuffelen werkwoord (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)

  1. snuffelen
    curiosear
  2. snuffelen (rechercheren; speuren; naspeuring doen)
  3. snuffelen (rondwroeten)
    revolver; hurgar en
  4. snuffelen (graaien; grabbelen)
    agarrar; pillar; hurgar

Conjugations for snuffelen:

o.t.t.
  1. snuffel
  2. snuffelt
  3. snuffelt
  4. snuffelen
  5. snuffelen
  6. snuffelen
o.v.t.
  1. snuffelde
  2. snuffelde
  3. snuffelde
  4. snuffelden
  5. snuffelden
  6. snuffelden
v.t.t.
  1. heb gesnuffeld
  2. hebt gesnuffeld
  3. heeft gesnuffeld
  4. hebben gesnuffeld
  5. hebben gesnuffeld
  6. hebben gesnuffeld
v.v.t.
  1. had gesnuffeld
  2. had gesnuffeld
  3. had gesnuffeld
  4. hadden gesnuffeld
  5. hadden gesnuffeld
  6. hadden gesnuffeld
o.t.t.t.
  1. zal snuffelen
  2. zult snuffelen
  3. zal snuffelen
  4. zullen snuffelen
  5. zullen snuffelen
  6. zullen snuffelen
o.v.t.t.
  1. zou snuffelen
  2. zou snuffelen
  3. zou snuffelen
  4. zouden snuffelen
  5. zouden snuffelen
  6. zouden snuffelen
en verder
  1. ben gesnuffeld
  2. bent gesnuffeld
  3. is gesnuffeld
  4. zijn gesnuffeld
  5. zijn gesnuffeld
  6. zijn gesnuffeld
diversen
  1. snuffel!
  2. snuffelt!
  3. gesnuffeld
  4. snuffelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor snuffelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agarrar aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
rastrear dreggen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorber por la nariz naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven
agarrar graaien; grabbelen; snuffelen aangrijpen; aanklampen; aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; binden; boeien; grijpen; inhaken; ketenen; klauwen; klemmen; kluisteren; knellen; omklemmen; ontroeren; pakken; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; verstrikken
curiosear naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren neuzen; om zich heen kijken; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; snuffelen aan; speuren; struinen
descubrir naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren achter komen; achterhalen; bemerken; bloot leggen; blootleggen; bouwklaar maken; doorvorsen; fileren; ontbloten; ontginnen; onthullen; ontmaskeren; ontpoppen; openen; openstellen; opmerken; reveleren; te weten komen; toegankelijk maken; uitvinden; vrijgeven
divisar naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren aanschouwen; bekijken; doorvorsen; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; zien
esnifar naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren drugs gebruiken; drugs snuiven; een loopneus hebben; een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven
hurgar graaien; grabbelen; snuffelen aanjagen; aansporen; doorwroeten; een por geven; graaien; grabbelen; in iets rondtasten; klauteren; lospeuteren; losplukken; motiveren; opjutten; peuteren; porren; pulken; rommelen; snuffelen aan; stoten; wroetend onderzoeken
hurgar en rondwroeten; snuffelen
husmear en naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren grasduinen; neuzen; speuren
pillar graaien; grabbelen; snuffelen beroven; betrappen; klemmen; knellen; leeghalen; leegplunderen; omklemmen; plunderen; roven; snappen; uitknijpen; uitpersen; uitplunderen; uitzuigen
rastrear naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren crawlen; doorvorsen; dreggen; eggen; met een eg bewerken; naslaan; naspeuren; nasporen; neuzen; onderzoeken; opzoeken; speuren
revolver rondwroeten; snuffelen beroeren; bewegen; graaien; grabbelen; in beweging brengen; in iets rondtasten; ontroeren; overhoop halen; raken; rommelen; treffen
seguir el rastro de naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren doorvorsen

Wiktionary: snuffelen

snuffelen
verb
  1. aandachtig ruiken
  2. nieuwsgierig doorzoeken

Verwante vertalingen van snuffelen