Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. uitputtend:
  2. uitputten:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor uitputtend:
    • agotador


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitputtend (Nederlands) in het Spaans

uitputtend:

uitputtend bijvoeglijk naamwoord

  1. uitputtend (afmattend; vermoeiend; moemakend)
    exhaustivo; cansador; fatigoso

Vertaal Matrix voor uitputtend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cansador afmattend; moemakend; uitputtend; vermoeiend
exhaustivo afmattend; moemakend; uitputtend; vermoeiend breedsprakig; breedvoerig; langdradig; omslachtig; omstandig; uitgebreid; uitvoerig; wijdlopig
fatigoso afmattend; moemakend; uitputtend; vermoeiend

Wiktionary: uitputtend


Cross Translation:
FromToVia
uitputtend arduo; riguroso arduous — needing or using up much energy
uitputtend arduo arduous — hard to climb
uitputtend penoso; agotador; extenuante gruelling — so difficult or taxing as to make one exhausted

uitputten:

uitputten werkwoord (put uit, putte uit, putten uit, uitgeput)

  1. uitputten (moe maken; vermoeien; slopen; afmatten)
    cansar; agotar; consumirse; aflojar; morir de sed
  2. uitputten (verzwakken; verslappen; zwakker worden; aan kracht inboeten; zwak worden)

Conjugations for uitputten:

o.t.t.
  1. put uit
  2. put uit
  3. put uit
  4. putten uit
  5. putten uit
  6. putten uit
o.v.t.
  1. putte uit
  2. putte uit
  3. putte uit
  4. putten uit
  5. putten uit
  6. putten uit
v.t.t.
  1. ben uitgeput
  2. bent uitgeput
  3. is uitgeput
  4. zijn uitgeput
  5. zijn uitgeput
  6. zijn uitgeput
v.v.t.
  1. was uitgeput
  2. was uitgeput
  3. was uitgeput
  4. waren uitgeput
  5. waren uitgeput
  6. waren uitgeput
o.t.t.t.
  1. zal uitputten
  2. zult uitputten
  3. zal uitputten
  4. zullen uitputten
  5. zullen uitputten
  6. zullen uitputten
o.v.t.t.
  1. zou uitputten
  2. zou uitputten
  3. zou uitputten
  4. zouden uitputten
  5. zouden uitputten
  6. zouden uitputten
diversen
  1. put uit!
  2. put uit!
  3. uitgeput
  4. uitputtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitputten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitputten (afmatten; vermoeien)
    el fatigar; el cansar
    • fatigar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cansar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor uitputten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cansar afmatten; uitputten; vermoeien
debilitarse achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
fatigar afmatten; uitputten; vermoeien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aflojar afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien aanlengen; dempen; matigen; ophoesten; temperen; terugdraaien; terugschroeven; verdunnen; verflauwen; verslappen; versnijden; verwateren; voor de dag komen met; vrijaf geven; vrijgeven; zich matigen
aflojarse aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden doorbuigen; doorzakken
agotar afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien afreizen; heengaan; opeten; opteren; opvreten; verdorsten; verdwijnen; verlaten; vreten; wegreizen; wegtrekken
cansar afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien moe worden; vermoeien; vervelen
consumirse afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien afrotten; hopen; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; spinzen; van hoop vervuld zijn; verdorsten; verlangen
debilitar aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aanlengen; aantasten; aanvreten; aftakelen; bederven; beschadigen; deren; iem.'s positie ondermijnen; ondergraven; ondermijnen; verdunnen; versnijden; verwateren; verzwakken; wegglijden
debilitarse aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aftakelen; bekoelen; verflauwen; verslappen; verzwakken; wegebben; wegglijden
morir de sed afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien
perder fuerza aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden

Wiktionary: uitputten


Cross Translation:
FromToVia
uitputten agotar exhaust — to empty by drawing or letting out the contents
uitputten saquear plunder — to use or use up wrongfully
uitputten cansar weary — to make weary
uitputten demoler; derribar; deprimir; abatir; desalentar; agotar; matar; vencer; recorrer; atravesar; calmar; sosegar abattre — Traductions à trier suivant le sens