Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. vernielen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vernielen (Nederlands) in het Spaans

vernielen:

vernielen werkwoord (verniel, vernielt, vernielde, vernielden, vernield)

  1. vernielen (verwoesten; vernietigen; ruineren; slopen; afbreken)
    destruir; derribar; romper; destrozar; devastar; malograr; demoler
  2. vernielen (te gronde richten; verwoesten)
    destruir; destrozar; arruinar

Conjugations for vernielen:

o.t.t.
  1. verniel
  2. vernielt
  3. vernielt
  4. vernielen
  5. vernielen
  6. vernielen
o.v.t.
  1. vernielde
  2. vernielde
  3. vernielde
  4. vernielden
  5. vernielden
  6. vernielden
v.t.t.
  1. heb vernield
  2. hebt vernield
  3. heeft vernield
  4. hebben vernield
  5. hebben vernield
  6. hebben vernield
v.v.t.
  1. had vernield
  2. had vernield
  3. had vernield
  4. hadden vernield
  5. hadden vernield
  6. hadden vernield
o.t.t.t.
  1. zal vernielen
  2. zult vernielen
  3. zal vernielen
  4. zullen vernielen
  5. zullen vernielen
  6. zullen vernielen
o.v.t.t.
  1. zou vernielen
  2. zou vernielen
  3. zou vernielen
  4. zouden vernielen
  5. zouden vernielen
  6. zouden vernielen
diversen
  1. verniel!
  2. vernielt!
  3. vernield
  4. vernielend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vernielen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
romper afbraak; inscheuren; kapotmaken; knakken; sloop; verscheuring
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arruinar te gronde richten; vernielen; verwoesten achteruitgaan; corrumperen; degenereren; iets bederven; verderven; verkankeren; verpesten; verworden
demoler afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten afbreken; breken; iets afbreken; neerhalen; omverhalen; slopen; uit elkaar halen; wegbreken
derribar afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten afbreken; begeven; bomen kappen; breken; deponeren; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; leggen; naar beneden werpen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; neerzetten; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; onderuithalen; overhoopschieten; plaatsen; slopen; smijten; stationeren; ten val brengen; uit elkaar halen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vlakken; vloeren; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen; zetten
destrozar afbreken; ruineren; slopen; te gronde richten; vernielen; vernietigen; verwoesten aan flarden scheuren; aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; fijnmaken; oppeuzelen; opvreten; platdrukken; stuk scheuren; uitwonen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; verscheuren; verslinden; verzwelgen
destruir afbreken; ruineren; slopen; te gronde richten; vernielen; vernietigen; verwoesten aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; fijnmaken; in de war sturen; ingooien; liquideren; nekken; platdrukken; ruïneren; tot schroot verwerken; uitroeien; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; vernietigen; verpletteren; verzieken
devastar afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten
malograr afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten achteruitgaan; bederven; degenereren; dwarsbomen; dwarsliggen; in de war sturen; nekken; ruïneren; tegenwerken; verderven; verprutsen; verworden; verzieken
romper afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten aan stukken breken; afbreken; barsten; beëindigen; binnenbreken; breken; fijnmaken; forceren; in stukken breken; ingooien; inhakken; inhouwen; kapot gaan; kapot maken; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgaan; kapotgooien; kapotmaken; knappen; losrukken; losscheuren; losspringen; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; ontbinden; openspringen; opheffen; platdrukken; slechten; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukgooien; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; verscheuren

Wiktionary: vernielen


Cross Translation:
FromToVia
vernielen destruir; romper destroy — to damage beyond use or repair
vernielen demoler; derribar; derrumbar; destrozar démolirabattre pièce à pièce (se dit surtout en parlant des bâtiments, des constructions).
vernielen destrozar; destruir détruiredémolir, ruiner, en parlant d'un édifice, d'une construction.
vernielen asolar ravagerfaire du ravage.