Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. versturen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor versturen (Nederlands) in het Spaans

versturen:

versturen werkwoord (verstuur, verstuurt, verstuurde, verstuurden, verstuurd)

  1. versturen (zenden)
    enviar; mandar; expedir; remitir; suministrar; retransmitir; repartir

Conjugations for versturen:

o.t.t.
  1. verstuur
  2. verstuurt
  3. verstuurt
  4. versturen
  5. versturen
  6. versturen
o.v.t.
  1. verstuurde
  2. verstuurde
  3. verstuurde
  4. verstuurden
  5. verstuurden
  6. verstuurden
v.t.t.
  1. heb verstuurd
  2. hebt verstuurd
  3. heeft verstuurd
  4. hebben verstuurd
  5. hebben verstuurd
  6. hebben verstuurd
v.v.t.
  1. had verstuurd
  2. had verstuurd
  3. had verstuurd
  4. hadden verstuurd
  5. hadden verstuurd
  6. hadden verstuurd
o.t.t.t.
  1. zal versturen
  2. zult versturen
  3. zal versturen
  4. zullen versturen
  5. zullen versturen
  6. zullen versturen
o.v.t.t.
  1. zou versturen
  2. zou versturen
  3. zou versturen
  4. zouden versturen
  5. zouden versturen
  6. zouden versturen
diversen
  1. verstuur!
  2. verstuurt!
  3. verstuurd
  4. versturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

versturen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. versturen (afzenden; verzenden; posten; wegsturen)
    la remisión; la expedición

Vertaal Matrix voor versturen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enviar verzending
expedición afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen afgifte; aflevering; afstaan; bezorging; expeditie; geleverde; leverantie; levering; overdracht; speurtocht; uitlevering; verkenning; verkenningstocht; verzending; zoektocht
remisión afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen respijt; uitstel
suministrar leveren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enviar versturen; zenden afwijzen; capituleren; doen toekomen; doorsturen; doorzenden; iem. iets sturen; insturen; inzenden; nazenden; ontheffen; ontslaan; opgeven; opsturen; overgeven; overmaken; posten; rondsturen; rondzenden; sturen; toezenden; uitleveren; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren; zenden; zich overgeven
expedir versturen; zenden opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
mandar versturen; zenden aanvoeren; afgeven; afleveren; beheersen; belasten; bestellen; besturen; bevel voeren over; bevelen; bezorgen; brengen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doen toekomen; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overhandigen; overheersen; overmaken; posten; sturen; thuisbezorgen; toezenden; uitleveren; uitsturen; verordenen; verordonneren; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
remitir versturen; zenden capituleren; geld overmaken; opgeven; opsturen; overboeken; overgeven; overschrijven; overzenden; posten; sturen; terugbezorgen; teruggooien; terugsturen; terugwerpen; toezenden; uitleveren; verzenden; wegsturen; wegzenden; zich overgeven
repartir versturen; zenden aanleveren; afleveren; arrangeren; bestellen; bezorgen; brengen; delen; distribueren; groeperen; gunnen; iets toekennen; indelen; leveren; opdelen; opsplitsen; ordenen; orderen; overhandigen; rondbrengen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; systematiseren; thuisbezorgen; toebedelen; toekennen; toeleveren; toewijzen; trakteren; uitdelen; uitreiken; verdelen; zich splitsen
retransmitir versturen; zenden capituleren; heruitzenden; omroepen; opgeven; opsturen; overgeven; posten; programma uitzenden; sturen; toezenden; uitleveren; verzenden; wegsturen; wegzenden; zich overgeven
suministrar versturen; zenden aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; binnen gieten; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; ingeven; leveren; overhandigen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; verlenen; verstrekken

Wiktionary: versturen

versturen
verb
  1. iets aan een verzendbedrijf ter bezorging afgeven

Cross Translation:
FromToVia
versturen expedición; envío Versand — der Transport von Gegenständen und Artikeln