Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. vrijspreken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vrijspreken (Nederlands) in het Spaans

vrijspreken:

vrijspreken werkwoord (spreek vrij, spreekt vrij, sprak vrij, spraken vrij, vrijgesproken)

  1. vrijspreken (onschuldig verklaren; dechargeren; zuiveren; vrijpleiten)

Conjugations for vrijspreken:

o.t.t.
  1. spreek vrij
  2. spreekt vrij
  3. spreekt vrij
  4. spreken vrij
  5. spreken vrij
  6. spreken vrij
o.v.t.
  1. sprak vrij
  2. sprak vrij
  3. sprak vrij
  4. spraken vrij
  5. spraken vrij
  6. spraken vrij
v.t.t.
  1. heb vrijgesproken
  2. hebt vrijgesproken
  3. heeft vrijgesproken
  4. hebben vrijgesproken
  5. hebben vrijgesproken
  6. hebben vrijgesproken
v.v.t.
  1. had vrijgesproken
  2. had vrijgesproken
  3. had vrijgesproken
  4. hadden vrijgesproken
  5. hadden vrijgesproken
  6. hadden vrijgesproken
o.t.t.t.
  1. zal vrijspreken
  2. zult vrijspreken
  3. zal vrijspreken
  4. zullen vrijspreken
  5. zullen vrijspreken
  6. zullen vrijspreken
o.v.t.t.
  1. zou vrijspreken
  2. zou vrijspreken
  3. zou vrijspreken
  4. zouden vrijspreken
  5. zouden vrijspreken
  6. zouden vrijspreken
diversen
  1. spreek vrij!
  2. spreekt vrij!
  3. vrijgesproken
  4. vrijsprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vrijspreken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
descargar afladen; lossen; ontlasting; uitladen; van een last ontdoen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absolver dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; vrijstellen
declarar inocente dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren
descargar dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren afladen; afschieten; afvuren; downloaden; iets uitladen; lossen; ontheffen; ontladen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; pasporteren; schieten; schoten lossen; uitladen; vrijstellen; vuren
pronunciar sentencia absolutoria dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren

Wiktionary: vrijspreken

vrijspreken
verb
  1. onschuldig verklaren

Cross Translation:
FromToVia
vrijspreken absolver absolve — pronounce free or give absolution
vrijspreken absolver; exculpar acquit — to discharge from an obligation
vrijspreken eximir clear — to remove from suspicion
vrijspreken vindicar vindicate — to clear from an accusation, suspicion or criticism
vrijspreken absolver absoudre — (term, Droit criminel) renvoyer de l’accusation une personne reconnaître l’auteur d’un fait qui n’est pas qualifier punissable par la loi.
vrijspreken absolver acquitterrendre quitte, libérer des dettes. Il se dit en parlant des personne et des choses.