Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. afstaan:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afstaan (Nederlands) in het Frans

afstaan:

afstaan werkwoord (sta af, staat af, stond af, stonden af, afgestaan)

  1. afstaan (overgeven)
    céder; accorder; concéder; renoncer; laisser
    • céder werkwoord (cède, cèdes, cédons, cédez, )
    • accorder werkwoord (accorde, accordes, accordons, accordez, )
    • concéder werkwoord (concède, concèdes, concédons, concédez, )
    • renoncer werkwoord (renonce, renonces, renonçons, renoncez, )
    • laisser werkwoord (laisse, laisses, laissons, laissez, )

Conjugations for afstaan:

o.t.t.
  1. sta af
  2. staat af
  3. staat af
  4. staan af
  5. staan af
  6. staan af
o.v.t.
  1. stond af
  2. stond af
  3. stond af
  4. stonden af
  5. stonden af
  6. stonden af
v.t.t.
  1. heb afgestaan
  2. hebt afgestaan
  3. heeft afgestaan
  4. hebben afgestaan
  5. hebben afgestaan
  6. hebben afgestaan
v.v.t.
  1. had afgestaan
  2. had afgestaan
  3. had afgestaan
  4. hadden afgestaan
  5. hadden afgestaan
  6. hadden afgestaan
o.t.t.t.
  1. zal afstaan
  2. zult afstaan
  3. zal afstaan
  4. zullen afstaan
  5. zullen afstaan
  6. zullen afstaan
o.v.t.t.
  1. zou afstaan
  2. zou afstaan
  3. zou afstaan
  4. zouden afstaan
  5. zouden afstaan
  6. zouden afstaan
diversen
  1. sta af!
  2. staat af!
  3. afgestaan
  4. afstaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstaan [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afstaan (aflevering; uitlevering; overdracht)
    la livraison; la remise; le dépôt; la distribution

Vertaal Matrix voor afstaan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
distribution aflevering; afstaan; overdracht; uitlevering afgifte; bestelling; bezorging; distributie; distributiekantoor; geleverde; leverantie; levering; overhandiging; uitdeling; uitgaaf; uitgifte; uitlegging; uitreiking; uitspreiding; uitstrooiing; verbreiding; verdeling; verspreiding; verstrekking
dépôt aflevering; afstaan; overdracht; uitlevering aandeel; afgifte; afzetting; arsenaal; berghok; berging; bergplaats; bergruimte; bewaarplaats; bewaring; bezinksel; bezorging; bijdrage; deposito; depot; dik; drab; droesem; geldzending; geleverde; grondsop; in bewaring geven; inbreng; indiening; leverantie; levering; ligopslagplaats; loods voor vervoermiddelen; magazijn; moer; opslagplaats; opslagruimte; overhandiging; pakhuis; presentatie; provisiekamer; provisiekast; remise; toevertrouwen; tuighuis; voorraadkamer; voorraadplaats; voorraadschuur; wapenkamer; warenhuis; zadelkamer; zetsel
livraison aflevering; afstaan; overdracht; uitlevering aanvoer; afgeven; afgifte; afleveren; aflevering; bestelling; bezorging; geleverde; leverantie; leveren; levering; overhandiging; toevoer; uitdeling; uitgaaf; uitgifte; uitlevering; uitreiking; verstrekking; zending
remise aflevering; afstaan; overdracht; uitlevering aanbieding; afgifte; aflevering; aftrek; aftrekking; barak; berghok; berging; bergplaats; bergruimte; bezorging; bouwkeet; deductie; depot; geleverde; hangaar; hok; hokje; hut; hutje; indiening; inlevering; keet; koetshuis; korting; leverantie; levering; loods; opslagplaats; opslagruimte; overhandiging; overlegging; pakhuis; presentatie; prijsverlaging; provisiekast; reductie; schuur; uitdeling; uitgaaf; uitgifte; uitlevering; uitreiking; vermindering; verstrekking; voorraadschuur; warenhuis; zending
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accorder afstaan; overgeven afspreken; afstellen; afstemmen; akkoord gaan; autoriseren; doneren; gelijkschakelen; geven; goed vinden; gunnen; gunst verlenen; iets overeenkomen; iets toekennen; instemmen; inwilligen; laten; overeenbrengen; permitteren; schenken; toebedelen; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toewijzen; vergunnen; verlenen
concéder afstaan; overgeven dulden; duren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iets toekennen; inwilligen; laten; permitteren; toebedelen; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toewijzen; vergunnen
céder afstaan; overgeven afleggen; als waar erkennen; bezwijken; cadeau doen; cadeau geven; capituleren; doorbuigen; doorzakken; erkennen; het onderspit delven; opgeven; overgeven; schenken; strijd verliezen; tenondergaan; toegeven; uitleveren; wijken; zich overgeven; zwichten
laisser afstaan; overgeven achterlaten; bevrijden; dulden; duren; ermee uitscheiden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iemand iets nalaten; in vrijheid stellen; inwilligen; laten; laten staan; legateren; loslaten; losmaken; nalaten; opgeven; ophouden; permitteren; staken; stoppen; teruglaten; toelaten; toestaan; toestemmen; uitscheiden; van de boeien ontdoen; vererven; vergunnen; vermaken; veronachtzamen; vrijlaten
renoncer afstaan; overgeven
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
remise korting
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
dépôt bewaarplaats