Nederlands

Uitgebreide vertaling voor inslaan (Nederlands) in het Frans

inslaan:

inslaan werkwoord (sla in, slaat in, sloeg in, sloegen in, ingeslagen)

  1. inslaan (stukslaan; aan stukken slaan; verbrijzelen; kapotslaan)
    casser; écraser; rabattre; rompre; briser; broyer; démolir; fracasser; mettre en morceaux; casser en morceaux
    • casser werkwoord (casse, casses, cassons, cassez, )
    • écraser werkwoord (écrase, écrases, écrasons, écrasez, )
    • rabattre werkwoord (rabats, rabat, rabattons, rabattez, )
    • rompre werkwoord (romps, romp, rompons, rompez, )
    • briser werkwoord (brise, brises, brisons, brisez, )
    • broyer werkwoord (broie, broies, broyons, broyez, )
    • démolir werkwoord (démolis, démolit, démolissons, démolissez, )
    • fracasser werkwoord (fracasse, fracasses, fracassons, fracassez, )
    • mettre en morceaux werkwoord
    • casser en morceaux werkwoord
  2. inslaan (winkelen; boodschappen doen; inkopen; inkopen doen)
    emmagasiner; faire provision de
    • emmagasiner werkwoord (emmagasine, emmagasines, emmagasinons, emmagasinez, )
    • faire provision de werkwoord

Conjugations for inslaan:

o.t.t.
  1. sla in
  2. slaat in
  3. slaat in
  4. slaan in
  5. slaan in
  6. slaan in
o.v.t.
  1. sloeg in
  2. sloeg in
  3. sloeg in
  4. sloegen in
  5. sloegen in
  6. sloegen in
v.t.t.
  1. ben ingeslagen
  2. bent ingeslagen
  3. is ingeslagen
  4. zijn ingeslagen
  5. zijn ingeslagen
  6. zijn ingeslagen
v.v.t.
  1. was ingeslagen
  2. was ingeslagen
  3. was ingeslagen
  4. waren ingeslagen
  5. waren ingeslagen
  6. waren ingeslagen
o.t.t.t.
  1. zal inslaan
  2. zult inslaan
  3. zal inslaan
  4. zullen inslaan
  5. zullen inslaan
  6. zullen inslaan
o.v.t.t.
  1. zou inslaan
  2. zou inslaan
  3. zou inslaan
  4. zouden inslaan
  5. zouden inslaan
  6. zouden inslaan
en verder
  1. heb ingeslagen
  2. hebt ingeslagen
  3. heeft ingeslagen
  4. hebben ingeslagen
  5. hebben ingeslagen
  6. hebben ingeslagen
diversen
  1. sla in!
  2. slaat in!
  3. ingeslagen
  4. inslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor inslaan:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
briser aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aan stukken breken; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beschadigen; beëindigen; breken; er vanaf breken; forceren; in stukken breken; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; knakken; kunnen stikken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; ontbinden; opheffen; slopen; stukbreken; stukgooien; stukmaken; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
broyer aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aantasten; aanvreten; bederven; bedwingen; beschadigen; beteugelen; fijn maken; fijndrukken; fijnmaken; fijnstampen; in bedwang houden; kapotdrukken; kapotgooien; onderdrukken; platdrukken; platmaken; pletten; stampen; stukgooien; terughouden; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
casser aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aan stukken breken; aan stukken vallen; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; afsluiten; barsten; bederven; beschadigen; beëindigen; breken; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; in stukken breken; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; knakken; kunnen stikken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; ophouden; slopen; stoppen; stukbreken; stukgooien; stukmaken; stukvallen; tot schroot verwerken; uit elkaar halen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; vernietigen; verpesten; verzieken
casser en morceaux aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen
démolir aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aantasten; aanvreten; afbreken; bederven; beschadigen; breken; desintegreren; ergens uitscheuren; iets afbreken; in stukken breken; kapot maken; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; slechten; slopen; stukgooien; tot schroot verwerken; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vernietigen; wegbreken
emmagasiner boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen bewaren; deponeren; opslaan
faire provision de boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
fracasser aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aan stukken breken; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beschadigen; breken; er vanaf breken; kapotgooien; kapotmaken; kunnen stikken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; slopen; stukbreken; stukgooien; uit elkaar halen
mettre en morceaux aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen kapotgooien; stukgooien
rabattre aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen afdingen; afpingelen; kapotgooien; marchanderen; onderhandelen; opvouwen; pingelen; sjacheren; stukgooien; vouwen
rompre aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aan stukken breken; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beëindigen; breken; doorbreken; er vanaf breken; forceren; in stukken breken; kapot barsten; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; knakken; kunnen stikken; losrukken; losscheuren; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; onklaar raken; ontbinden; opheffen; slopen; stukbreken; stukgaan; stukmaken; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
écraser aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen bedwingen; beteugelen; breken; doen neerstorten; fijn maken; fijndrukken; fijnmaken; fijnmalen; fijnstampen; in bedwang houden; in stukken breken; kapotbreken; kapotdrukken; kapotgooien; malen; neerstorten; omverrijden; onderdrukken; overheen rijden; overrijden; overschrijven; platdrukken; platlopen; platmaken; platstampen; platwalsen; pletten; stampen; stukgooien; terughouden; verbrijzelen; vergruizen; vermalen; vermorzelen; verpletteren