Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. verlies:
  2. verliezen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verlies (Nederlands) in het Frans

verlies:

verlies [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het verlies (het verliezen)
    la déprédation; la défaite; la perte; le dommage; le dégât; l'avarie
  2. het verlies (afbreuk; schade)
    le dégât; la perte; le dommage; l'endommagement; l'avarie; le tort; le détriment; le désavantage
  3. het verlies (schade; nadeel)
    le détriment; le dommage
  4. het verlies (overwonnen-worden; nederlaag)
    la défaite; l'échec; la perte; le détriment; le tort; le fiasco; l'insuccès
    • défaite [la ~] zelfstandig naamwoord
    • échec [le ~] zelfstandig naamwoord
    • perte [la ~] zelfstandig naamwoord
    • détriment [le ~] zelfstandig naamwoord
    • tort [le ~] zelfstandig naamwoord
    • fiasco [le ~] zelfstandig naamwoord
    • insuccès [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor verlies:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avarie afbreuk; het verliezen; schade; verlies averij; defect; euvel; fout; gebrek; machinedefect; mankement
dommage afbreuk; het verliezen; nadeel; schade; verlies beschadigen; beschadiging; defect; euvel; fout; gebrek; jammer; kwetsen; machinedefect; mankement; schade; schade toebrengen
défaite het verliezen; nederlaag; overwonnen-worden; verlies beschadiging; schade
dégât afbreuk; het verliezen; schade; verlies beschadiging; schade
déprédation het verliezen; verlies roofbouw
désavantage afbreuk; schade; verlies
détriment afbreuk; nadeel; nederlaag; overwonnen-worden; schade; verlies beschadiging; schade
endommagement afbreuk; schade; verlies beschadigen; beschadiging; kwetsen; schade; schade toebrengen
fiasco nederlaag; overwonnen-worden; verlies afgang; blamage; teschandemaking
insuccès nederlaag; overwonnen-worden; verlies afgang; echec; fiasco; flop; mislukking; misser
perte afbreuk; het verliezen; nederlaag; overwonnen-worden; schade; verlies verderf
tort afbreuk; nederlaag; overwonnen-worden; schade; verlies achterstelling; benadeling; onbillijkheid; ongelijk; ongerechtigheid; onrecht; onrechtvaardigheid
échec nederlaag; overwonnen-worden; verlies afgang; blamage; echec; ellende; fiasco; flop; malheur; mislukking; mislukt; misser; moeilijkheden; ongeluk; onheil; onspoed; pech; ramp; rampspoed; tegenslag; tegenspoed; terugslagen; teschandemaking; verijdeling
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dommage helaas; jammer; jammer genoeg; sneu; spijtig; zonde

Wiktionary: verlies

verlies
noun
  1. het teloorgaan, kwijtraken
verlies
noun
  1. Privation de quelque chose de précieux, d’agréable, de commode, qu’on avait. (Sens général).
  2. tort ; dommage.

Cross Translation:
FromToVia
verlies privation; deuil bereavement — The state of being bereaved; deprivation; especially the loss of a relative by death
verlies défaite loss — instance of losing
verlies perte loss — something lost
verlies perte loss — hurtful condition resulting from losing
verlies perte loss — financial: negative result on balance
verlies perte; atteinte Einbuße — (durch Beschädigung beziehungsweise Zufügung materiellen Schadens) völliges oder teilweises Abhandenkommen, Verlorengehen; das völlige oder teilweise Abhandengekommene, Verlorengegangene
verlies perte Verlust — die Handlung des Verlierens
verlies perte VerlustÖkonomie: wirtschaftlicher Misserfolg; Gewinneinbußen

verlies vorm van verliezen:

verliezen werkwoord (verlies, verliest, verloor, verloren, verloren)

  1. verliezen (kwijt raken)
    perdre
    • perdre werkwoord (perds, perd, perdons, perdez, )
  2. verliezen (verloren gaan; kwijtraken; wegraken; erbij inschieten)
    perdre; se perdre; manquer; s'égarer
    • perdre werkwoord (perds, perd, perdons, perdez, )
    • se perdre werkwoord
    • manquer werkwoord (manque, manques, manquons, manquez, )
    • s'égarer werkwoord

Conjugations for verliezen:

o.t.t.
  1. verlies
  2. verliest
  3. verliest
  4. verliezen
  5. verliezen
  6. verliezen
o.v.t.
  1. verloor
  2. verloor
  3. verloor
  4. verloren
  5. verloren
  6. verloren
v.t.t.
  1. heb verloren
  2. hebt verloren
  3. heeft verloren
  4. hebben verloren
  5. hebben verloren
  6. hebben verloren
v.v.t.
  1. had verloren
  2. had verloren
  3. had verloren
  4. hadden verloren
  5. hadden verloren
  6. hadden verloren
o.t.t.t.
  1. zal verliezen
  2. zult verliezen
  3. zal verliezen
  4. zullen verliezen
  5. zullen verliezen
  6. zullen verliezen
o.v.t.t.
  1. zou verliezen
  2. zou verliezen
  3. zou verliezen
  4. zouden verliezen
  5. zouden verliezen
  6. zouden verliezen
diversen
  1. verlies!
  2. verliest!
  3. verloren
  4. verliezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verliezen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de verliezen
    le dommages; la pertes
    • dommages [le ~] zelfstandig naamwoord
    • pertes [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor verliezen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dommages verliezen beschadigingen; schades
pertes verliezen ondergangen; schadepost; schades; verliespost; vloeiing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
manquer erbij inschieten; kwijtraken; verliezen; verloren gaan; wegraken afgaan; afwezig zijn; falen; floppen; gebrek hebben; in de puree lopen; knellen; mankeren; misgaan; mislopen; mislukken; missen; ontberen; ontbreken; over het hoofd zien; strak zitten; stranden; verkeerd lopen; vermissen; verzaken; verzuimen
perdre erbij inschieten; kwijt raken; kwijtraken; verliezen; verloren gaan; wegraken afraken van; floepen; glippen; inzetten; missen; onderspit delven; verbeuren; vergokken; vergooien; vermissen; verspelen; verwedden; wedden; wegglippen; wegmaken; zoek maken; zoek raken; zoekmaken; zoekraken
s'égarer erbij inschieten; kwijtraken; verliezen; verloren gaan; wegraken de weg kwijtraken; dwalen; gedachteloos zijn; het spoor bijster raken; ontsporen; suffen; teloorgaan; verdwaald zijn; verdwalen; verkeerd gaan; verkeerd lopen; verloren gaan; zoek raken
se perdre erbij inschieten; kwijtraken; verliezen; verloren gaan; wegraken de weg kwijtraken; derailleren; ontsporen; spoor bijster raken; teloorgaan; uit het spoor raken; verdwalen; verkeerd gaan; verkeerd lopen; verloren gaan; zoekraken

Synoniemen voor "verliezen":


Antoniemen van "verliezen":


Verwante definities voor "verliezen":

  1. hem niet langer hebben1
    • zij heeft haar portemonnee verloren1
  2. verslagen worden1
    • Ajax heeft dit weekend verloren1
  3. er minder geld voor krijgen dan je zelf betaald hebt1
    • wij hebben dik verloren op de verkoop van chocolademelk1
  4. verdwijnen1
    • dat oude schilderij is verloren gegaan1

Wiktionary: verliezen

verliezen
verb
  1. iets kwijt raken
verliezen
Cross Translation:
FromToVia
verliezen perdre forfeit — to suffer the loss
verliezen perdre lose — cause (something) to cease to be in one's possession or capability
verliezen perdre lose — (transitive) fail to win
verliezen perdre lose — fail to be the winner
verliezen défaite loss — instance of losing
verliezen perdre verlieren — etwas irgendwo hinlegen und es später nicht mehr wiederfinden

Verwante vertalingen van verlies