Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vertrek (Nederlands) in het Frans

vertrek:

vertrek [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het vertrek (afreis)
    le départ; le décollage; le démarrage
  2. het vertrek (ruimte in een gebouw; kamer; vertrekken)
    la chambre; la pièce
    • chambre [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pièce [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor vertrek:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chambre kamer; ruimte in een gebouw; vertrek; vertrekken grote kamer; zaal
décollage afreis; vertrek aanvang; afvaart; afvaren; begin; inzet; opening; opstijging; start; uitvaren
démarrage afreis; vertrek aanvang; accelereren; afvaart; afvaren; begin; inzet; opening; opstarten; optrekken; start; uitvaren; versnellen
départ afreis; vertrek aanvang; aanvangstijd; afrit; afvaart; afvaren; afvliegen; begin; begintijd; heengaan; inzet; opening; start; starttijd; uitvaren; vertrekken; vertrektijd; weggaan; wegvliegen
pièce kamer; ruimte in een gebouw; vertrek; vertrekken aparte wooneenheid binnen een eengezinshuis; bon; coupon; grote kamer; lapje; speelstuk; zaal
- kamer

Synoniemen voor "vertrek":


Verwante definities voor "vertrek":

  1. ruimte in gebouw, met vier muren, vloer en plafond1
    • in dit vertrek kunt u even wachten1
  2. het weggaan1
    • het vertrek van de club is uitgesteld1

Wiktionary: vertrek

vertrek
Cross Translation:
FromToVia
vertrek départ departure — The act of departing
vertrek espace; place room — space
vertrek pièce; salle; chambre room — division in a building
vertrek départ AbflugLuftfahrt: die nach Flugplan vorgesehene Startzeit eines Luftfahrzeuges
vertrek départ AbfahrtBeginn einer Fahrt (meist zu einem bestimmten Zeitpunkt oder ab einem bestimmten, örtlich festgelegten Punkt)

vertrek vorm van vertrekken:

vertrekken werkwoord (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)

  1. vertrekken (heengaan; verlaten)
    partir; sortir; abandonner; quitter; se retirer; démissionner; se désaffilier; abdiquer; s'en aller
    • partir werkwoord (pars, part, partons, partez, )
    • sortir werkwoord (sors, sort, sortons, sortez, )
    • abandonner werkwoord (abandonne, abandonnes, abandonnons, abandonnez, )
    • quitter werkwoord (quitte, quittes, quittons, quittez, )
    • se retirer werkwoord
    • démissionner werkwoord (démissionne, démissionnes, démissionnons, démissionnez, )
    • se désaffilier werkwoord
    • abdiquer werkwoord (abdique, abdiques, abdiquons, abdiquez, )
    • s'en aller werkwoord
  2. vertrekken (weggaan; verwijderen; wegtrekken; )
    partir; quitter; s'envoler; s'en aller
    • partir werkwoord (pars, part, partons, partez, )
    • quitter werkwoord (quitte, quittes, quittons, quittez, )
    • s'envoler werkwoord
    • s'en aller werkwoord
  3. vertrekken (weggaan; gaan; heengaan; opstappen; opbreken)
    partir; abandonner; quitter; délier; détacher; décomposer; défaire; dissoudre; subdiviser; s'en aller
    • partir werkwoord (pars, part, partons, partez, )
    • abandonner werkwoord (abandonne, abandonnes, abandonnons, abandonnez, )
    • quitter werkwoord (quitte, quittes, quittons, quittez, )
    • délier werkwoord (délie, délies, délions, déliez, )
    • détacher werkwoord (détache, détaches, détachons, détachez, )
    • décomposer werkwoord (décompose, décomposes, décomposons, décomposez, )
    • défaire werkwoord (défais, défait, défaisons, défaites, )
    • dissoudre werkwoord (dissous, dissout, dissolvons, dissolvez, )
    • subdiviser werkwoord (subdivise, subdivises, subdivisons, subdivisez, )
    • s'en aller werkwoord

Conjugations for vertrekken:

o.t.t.
  1. vertrek
  2. vertrekt
  3. vertrekt
  4. vertrekken
  5. vertrekken
  6. vertrekken
o.v.t.
  1. vertrok
  2. vertrok
  3. vertrok
  4. vertrokken
  5. vertrokken
  6. vertrokken
v.t.t.
  1. ben vertrokken
  2. bent vertrokken
  3. is vertrokken
  4. zijn vertrokken
  5. zijn vertrokken
  6. zijn vertrokken
v.v.t.
  1. was vertrokken
  2. was vertrokken
  3. was vertrokken
  4. waren vertrokken
  5. waren vertrokken
  6. waren vertrokken
o.t.t.t.
  1. zal vertrekken
  2. zult vertrekken
  3. zal vertrekken
  4. zullen vertrekken
  5. zullen vertrekken
  6. zullen vertrekken
o.v.t.t.
  1. zou vertrekken
  2. zou vertrekken
  3. zou vertrekken
  4. zouden vertrekken
  5. zouden vertrekken
  6. zouden vertrekken
diversen
  1. vertrek!
  2. vertrekt!
  3. vertrokken
  4. vertrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vertrekken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het vertrekken (ruimte in een gebouw; kamer; vertrek)
    la chambre; la pièce
    • chambre [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pièce [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. het vertrekken (heengaan)
    le départ; le fait de s'en aller
  3. het vertrekken (weggaan)
    le départ; la démission

vertrekken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de vertrekken (kamers)
    la chambres

Vertaal Matrix voor vertrekken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chambre kamer; ruimte in een gebouw; vertrek; vertrekken grote kamer; zaal
chambres kamers; vertrekken
démission vertrekken; weggaan aftreden; aftreding; ontslaan van werknemers; ontslag; onttrekken; onttrekking; terugtreding; uitstoot; uittreding
départ heengaan; vertrekken; weggaan aanvang; aanvangstijd; afreis; afrit; afvaart; afvaren; afvliegen; begin; begintijd; inzet; opening; start; starttijd; uitvaren; vertrek; vertrektijd; wegvliegen
fait de s'en aller heengaan; vertrekken
pièce kamer; ruimte in een gebouw; vertrek; vertrekken aparte wooneenheid binnen een eengezinshuis; bon; coupon; grote kamer; lapje; speelstuk; zaal
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abandonner gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verlaten; vertrekken; weggaan afbestellen; afbreken; afgelasten; afhaken; afstand doen; afvallen; afzeggen; afzien; afzien van; annuleren; bedanken; danken; de brui geven aan; ermee uitscheiden; eruitstappen; in de steek laten; intrekken; nietig verklaren; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden; verlaten; verwijderen
abdiquer heengaan; verlaten; vertrekken aftreden; bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; terugtrekken; uittreden; vallen; wegvallen
dissoudre gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afbreken; breken; desintegreren; neerhalen; omverhalen; ontbinden; opheffen; slopen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteen doen gaan; uiteenvallen; wegsmelten
décomposer gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afbreken; bederven; breken; desintegreren; neerhalen; omverhalen; ontbinden; rotten; slopen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
défaire gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afbreken; afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; breken; desintegreren; detacheren; eruitstappen; losknopen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; neerhalen; omverhalen; ontknopen; openschroeven; opgeven; ophouden; scheiden; slopen; stoppen; tornen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; uithalen; uittrekken
délier gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afgespen
démissionner heengaan; verlaten; vertrekken aftreden; terugtrekken; uittreden
détacher gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afhaken; afkoppelen; afplukken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplitsen; afspoelen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; detacheren; eruitstappen; kraken; losbreken; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losslaan; lossnijden; lostornen; loswerken; niet-beschikbaar maken; openbreken; opgeven; ophouden; plukken; scheiden; separeren; splitsen; stoppen; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden
partir afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken aanbreken; aanvangen; afreizen; afsteken; aftreden; afvaren; beginnen; bezwijken; doodgaan; een begin nemen; gaan; heengaan; inslapen; lopend weggaan; omkomen; overlijden; sneuvelen; starten; sterven; terugtrekken; uittreden; uitzeilen; vallen; van start gaan; verdwijnen; verlaten; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvallen; wegvaren; zich begeven
quitter afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; afsluiten; aftreden; heengaan; in de steek laten; terugtrekken; uittreden; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
s'en aller afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; afsteken; aftreden; afvaren; de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; heengaan; hem smeren; het leger ontvluchten; inrukken; lopend weggaan; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; terugtrekken; uittreden; verdwijnen; verlaten; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich uit de voeten maken
s'envoler afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afspatten; afspringen; afvliegen; fladderen; groeien; groot worden; omhoogkomen; omvliegen; opgroeien; opstijgen; opstuiven; opvliegen; opwaaien; opwaarts vliegen; uitvliegen; verwaaien; wapperen; wegstuiven; wegvliegen; wegwaaien
se désaffilier heengaan; verlaten; vertrekken
se retirer heengaan; verlaten; vertrekken afmarcheren; afrollen; aftreden; inrukken; laten inrukken; ontrollen; ontslag nemen; op de achtergrond treden; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; terugtreden; terugtrekken; uitrollen; uittreden; zich terugtrekken; zich verwijderen
sortir heengaan; verlaten; vertrekken de hort op gaan; eruit gaan; ledigen; leeghalen; leegmaken; loshalen; naar buiten halen; puilen; stappen; te voorschijn halen; uitgaan; uitgeven; uithalen; uitpuilen; voor de dag halen
subdiviser gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan delen; onderverdelen; opbreken; opdelen; opsplitsen; splitsen; zuur opbreken
- weggaan
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
sortir uitkomen; uitstromen

Synoniemen voor "vertrekken":


Antoniemen van "vertrekken":


Verwante definities voor "vertrekken":

  1. het een andere uitdrukking geven1
    • hij vertrok zijn mond tot een grijns1
  2. van deze plaats vandaan gaan1
    • als iedereen klaar is, vertrekken we1

Wiktionary: vertrekken

vertrekken
verb
  1. weggaan
vertrekken
verb
  1. Mettre en marche, en mouvement ou commencer. (Sens général).
  2. (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :
  3. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
vertrekken partir depart — to leave
vertrekken sortir exit — go out
vertrekken partir leave — To depart (intransitive)