Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. aanbellen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanbellen (Nederlands) in het Frans

aanbellen:

aanbellen werkwoord (bel aan, belt aan, belde aan, belden aan, aangebeld)

  1. aanbellen (bellen)
    sonner; sonner à la porte
    • sonner werkwoord (sonne, sonnes, sonnons, sonnez, )
    • sonner à la porte werkwoord

Conjugations for aanbellen:

o.t.t.
  1. bel aan
  2. belt aan
  3. belt aan
  4. bellen aan
  5. bellen aan
  6. bellen aan
o.v.t.
  1. belde aan
  2. belde aan
  3. belde aan
  4. belden aan
  5. belden aan
  6. belden aan
v.t.t.
  1. heb aangebeld
  2. hebt aangebeld
  3. heeft aangebeld
  4. hebben aangebeld
  5. hebben aangebeld
  6. hebben aangebeld
v.v.t.
  1. had aangebeld
  2. had aangebeld
  3. had aangebeld
  4. hadden aangebeld
  5. hadden aangebeld
  6. hadden aangebeld
o.t.t.t.
  1. zal aanbellen
  2. zult aanbellen
  3. zal aanbellen
  4. zullen aanbellen
  5. zullen aanbellen
  6. zullen aanbellen
o.v.t.t.
  1. zou aanbellen
  2. zou aanbellen
  3. zou aanbellen
  4. zouden aanbellen
  5. zouden aanbellen
  6. zouden aanbellen
diversen
  1. bel aan!
  2. belt aan!
  3. aangebeld
  4. aanbellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanbellen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanbellen (bellen)
    le sonner; la sonnerie à la porte

Vertaal Matrix voor aanbellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sonner aanbellen; bellen
sonnerie à la porte aanbellen; bellen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sonner aanbellen; bellen beieren; bonzen; kletteren; klingelen; klokluiden; luiden; rammelen; rinkelen; schellen; tingelen; tinkelen
sonner à la porte aanbellen; bellen

Wiktionary: aanbellen

aanbellen
Cross Translation:
FromToVia
aanbellen sonner anläuten — (intransitiv) Österreich: eine Türklingel betätigen