Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. aanslepen:
  2. aanslijpen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanslepen (Nederlands) in het Frans

aanslepen:

aanslepen werkwoord (sleep aan, sleept aan, sleepte aan, sleepten aan, aangesleept)

  1. aanslepen
    traîner; déballer
    • traîner werkwoord (traîne, traînes, traînons, traînez, )
    • déballer werkwoord (déballe, déballes, déballons, déballez, )

Conjugations for aanslepen:

o.t.t.
  1. sleep aan
  2. sleept aan
  3. sleept aan
  4. slepen aan
  5. slepen aan
  6. slepen aan
o.v.t.
  1. sleepte aan
  2. sleepte aan
  3. sleepte aan
  4. sleepten aan
  5. sleepten aan
  6. sleepten aan
v.t.t.
  1. heb aangesleept
  2. hebt aangesleept
  3. heeft aangesleept
  4. hebben aangesleept
  5. hebben aangesleept
  6. hebben aangesleept
v.v.t.
  1. had aangesleept
  2. had aangesleept
  3. had aangesleept
  4. hadden aangesleept
  5. hadden aangesleept
  6. hadden aangesleept
o.t.t.t.
  1. zal aanslepen
  2. zult aanslepen
  3. zal aanslepen
  4. zullen aanslepen
  5. zullen aanslepen
  6. zullen aanslepen
o.v.t.t.
  1. zou aanslepen
  2. zou aanslepen
  3. zou aanslepen
  4. zouden aanslepen
  5. zouden aanslepen
  6. zouden aanslepen
diversen
  1. sleep aan!
  2. sleept aan!
  3. aangesleept
  4. aanslepende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aanslepen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
déballer aanslepen
traîner aanslepen aarzelen; dralen; drentelen; dubben; flaneren; gebukt gaan onder; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondlummelen; rondslenteren; rondslingeren; rondwandelen; sjouwen; slenteren; slepen; sleuren; slingeren; talmen; teuten; torsen; trekken; treuzelen; verdwaald zijn; versjouwen; verslepen; voorttrekken; weifelen; zeulen

aanslijpen:

aanslijpen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanslijpen
    l'aiguisement

aanslijpen werkwoord (slijp aan, slijpt aan, sleep aan, slepen aan, aangeslepen)

  1. aanslijpen (slijpen)
    aiguiser; appointer
    • aiguiser werkwoord (aiguise, aiguises, aiguisons, aiguisez, )
    • appointer werkwoord (appointe, appointes, appointons, appointez, )

Conjugations for aanslijpen:

o.t.t.
  1. slijp aan
  2. slijpt aan
  3. slijpt aan
  4. slijpen aan
  5. slijpen aan
  6. slijpen aan
o.v.t.
  1. sleep aan
  2. sleep aan
  3. sleep aan
  4. slepen aan
  5. slepen aan
  6. slepen aan
v.t.t.
  1. heb aangeslepen
  2. hebt aangeslepen
  3. heeft aangeslepen
  4. hebben aangeslepen
  5. hebben aangeslepen
  6. hebben aangeslepen
v.v.t.
  1. had aangeslepen
  2. had aangeslepen
  3. had aangeslepen
  4. hadden aangeslepen
  5. hadden aangeslepen
  6. hadden aangeslepen
o.t.t.t.
  1. zal aanslijpen
  2. zult aanslijpen
  3. zal aanslijpen
  4. zullen aanslijpen
  5. zullen aanslijpen
  6. zullen aanslijpen
o.v.t.t.
  1. zou aanslijpen
  2. zou aanslijpen
  3. zou aanslijpen
  4. zouden aanslijpen
  5. zouden aanslijpen
  6. zouden aanslijpen
diversen
  1. slijp aan!
  2. slijpt aan!
  3. aangeslepen
  4. aanslijpende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aanslijpen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aiguisement aanslijpen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aiguiser aanslijpen; slijpen aanhalen; aanpunten; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; instigeren; opwekken; opwinden; prikkelen; provoceren; scherp maken; scherpen; slijpen; stimuleren; verscherpen; wetten
appointer aanslijpen; slijpen aanpunten; spitsen