Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afbikken (Nederlands) in het Frans

afbikken:

afbikken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afbikken (bikken; wegbikken)
    le ravalement; l'enlèvement au marteau

afbikken werkwoord (bik af, bikt af, bikte af, bikten af, afgebikt)

  1. afbikken (wegbikken)
    ravaler; enlever au marteau
    • ravaler werkwoord (ravale, ravales, ravalons, ravalez, )
    • enlever au marteau werkwoord

Conjugations for afbikken:

o.t.t.
  1. bik af
  2. bikt af
  3. bikt af
  4. bikken af
  5. bikken af
  6. bikken af
o.v.t.
  1. bikte af
  2. bikte af
  3. bikte af
  4. bikten af
  5. bikten af
  6. bikten af
v.t.t.
  1. heb afgebikt
  2. hebt afgebikt
  3. heeft afgebikt
  4. hebben afgebikt
  5. hebben afgebikt
  6. hebben afgebikt
v.v.t.
  1. had afgebikt
  2. had afgebikt
  3. had afgebikt
  4. hadden afgebikt
  5. hadden afgebikt
  6. hadden afgebikt
o.t.t.t.
  1. zal afbikken
  2. zult afbikken
  3. zal afbikken
  4. zullen afbikken
  5. zullen afbikken
  6. zullen afbikken
o.v.t.t.
  1. zou afbikken
  2. zou afbikken
  3. zou afbikken
  4. zouden afbikken
  5. zouden afbikken
  6. zouden afbikken
diversen
  1. bik af!
  2. bikt af!
  3. afgebikt
  4. afbikkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afbikken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enlèvement au marteau afbikken; bikken; wegbikken
ravalement afbikken; bikken; wegbikken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enlever au marteau afbikken; wegbikken
ravaler afbikken; wegbikken kleiner maken; omlaagbrengen; verkleinen