Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. afstijgen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afstijgen (Nederlands) in het Frans

afstijgen:

afstijgen werkwoord (stijg af, stijgt af, steeg af, stegen af, afgestegen)

  1. afstijgen (afklimmen; omlaagklauteren)
    descendre; mettre pied à terre
    • descendre werkwoord (descends, descend, descendons, descendez, )

Conjugations for afstijgen:

o.t.t.
  1. stijg af
  2. stijgt af
  3. stijgt af
  4. stijgen af
  5. stijgen af
  6. stijgen af
o.v.t.
  1. steeg af
  2. steeg af
  3. steeg af
  4. stegen af
  5. stegen af
  6. stegen af
v.t.t.
  1. ben afgestegen
  2. bent afgestegen
  3. is afgestegen
  4. zijn afgestegen
  5. zijn afgestegen
  6. zijn afgestegen
v.v.t.
  1. was afgestegen
  2. was afgestegen
  3. was afgestegen
  4. waren afgestegen
  5. waren afgestegen
  6. waren afgestegen
o.t.t.t.
  1. zal afstijgen
  2. zult afstijgen
  3. zal afstijgen
  4. zullen afstijgen
  5. zullen afstijgen
  6. zullen afstijgen
o.v.t.t.
  1. zou afstijgen
  2. zou afstijgen
  3. zou afstijgen
  4. zouden afstijgen
  5. zouden afstijgen
  6. zouden afstijgen
diversen
  1. stijg af!
  2. stijgt af!
  3. afgestegen
  4. afstijgende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstijgen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afstijgen (afklimmen)
    la descente

Vertaal Matrix voor afstijgen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
descente afklimmen; afstijgen afdalen; afdaling; afname; daling; landing; laten zakken; minder worden; neerlaten; terechtkomen; terugloop; val
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
descendre afklimmen; afstijgen; omlaagklauteren afdalen; afkomen; aflopen; afmaken; afrijden; afstappen; afzetten; dalen; doden; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; eraf klimmen; eraf rijden; erafklimmen; executeren; inkrimpen; kleiner worden; lager worden; landen; laten uitstappen; liquideren; naar beneden brengen; naar beneden dragen; naar beneden gaan; naar beneden klimmen; naar beneden lopen; naar beneden rijden; naar beneden tillen; naarbeneden glijden; neer laten zakken; neerbrengen; neergaan; neerhalen; neerkomen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; omlaag gaan; omlaag klauteren; omlaagbrengen; omlaagdragen; omlaaggaan; omlaagrijden; omlaagstappen; omlaagtillen; op de grond komen; overhoopschieten; schieten op; slinken; terechtkomen; van kant maken; vergaan; verlopen; vermoorden; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
mettre pied à terre afklimmen; afstijgen; omlaagklauteren aan land gaan; aan wal gaan; debarkeren; ontschepen