Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. fêteren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor fêteren (Nederlands) in het Frans

fêteren:

fêteren werkwoord (fêteer, fêteert, fêteerde, fêteerden, gefêteerd)

  1. fêteren (feestelijk onthalen; fuiven)
    accueillir; fêter; offrir des friandises
    • accueillir werkwoord (accueille, accueilles, accueillons, accueillez, )
    • fêter werkwoord (fête, fêtes, fêtons, fêtez, )

Conjugations for fêteren:

o.t.t.
  1. fêteer
  2. fêteert
  3. fêteert
  4. fêteren
  5. fêteren
  6. fêteren
o.v.t.
  1. fêteerde
  2. fêteerde
  3. fêteerde
  4. fêteerden
  5. fêteerden
  6. fêteerden
v.t.t.
  1. heb gefêteerd
  2. hebt gefêteerd
  3. heeft gefêteerd
  4. hebben gefêteerd
  5. hebben gefêteerd
  6. hebben gefêteerd
v.v.t.
  1. had gefêteerd
  2. had gefêteerd
  3. had gefêteerd
  4. hadden gefêteerd
  5. hadden gefêteerd
  6. hadden gefêteerd
o.t.t.t.
  1. zal fêteren
  2. zult fêteren
  3. zal fêteren
  4. zullen fêteren
  5. zullen fêteren
  6. zullen fêteren
o.v.t.t.
  1. zou fêteren
  2. zou fêteren
  3. zou fêteren
  4. zouden fêteren
  5. zouden fêteren
  6. zouden fêteren
en verder
  1. ben gefêteerd
  2. bent gefêteerd
  3. is gefêteerd
  4. zijn gefêteerd
  5. zijn gefêteerd
  6. zijn gefêteerd
diversen
  1. fêteer!
  2. fêteert!
  3. gefêteerd
  4. fêterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor fêteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accueillir feestelijk onthalen; fuiven; fêteren aannemen; aanvaarden; accepteren; begroeten; binnenhalen; gedag zeggen; groeten; in ontvangst nemen; koppelen; onthalen; ontvangen; opvangen; van onderdak voorzien; vergasten; verwelkomen; welkom heten
fêter feestelijk onthalen; fuiven; fêteren celebreren; feesten; feestvieren; fuiven; laten vieren; trakteren; vieren
offrir des friandises feestelijk onthalen; fuiven; fêteren trakteren; uitdelen