Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gil (Nederlands) in het Frans

gil:

gil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de gil (schreeuw; roep; uitroep; kreet)
    le cri; l'exclamation; l'hurlement

Vertaal Matrix voor gil:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cri gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep geroep; geschreeuw; kreet; leus; roep; strijdkreet; yell
exclamation gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep
hurlement gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep gebrul; gebulder; gekrijs; geloei; geraas; gescheld; geschreeuw; getier; kreet; leus; loeien van de wind; moordgeschreeuw; strijdkreet; yell

Verwante woorden van "gil":


Wiktionary: gil

gil
noun
  1. een harde schelle ongearticuleerde uitroep
gil
Cross Translation:
FromToVia
gil hurlement; cri holler — A yell, shout

gil vorm van gillen:

gillen werkwoord (gil, gilt, gilde, gilden, gegild)

  1. gillen (schreeuwen; krijsen)
    crier; tempéter; gueuler; hurler; braire; fulminer; criailler
    • crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, )
    • tempéter werkwoord
    • gueuler werkwoord (gueule, gueules, gueulons, gueulez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
    • braire werkwoord (brais, brait, brayons, brayez, )
    • fulminer werkwoord (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, )
    • criailler werkwoord (criaille, criailles, criaillons, criaillez, )
  2. gillen (janken; brullen)
    piailler; mugir; crier; rugir; beugler; glapir; hurler
    • piailler werkwoord (piaille, piailles, piaillons, piaillez, )
    • mugir werkwoord (mugis, mugit, mugissons, mugissez, )
    • crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, )
    • rugir werkwoord (rugis, rugit, rugissons, rugissez, )
    • beugler werkwoord (beugle, beugles, beuglons, beuglez, )
    • glapir werkwoord (glapis, glapit, glapissons, glapissez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )

Conjugations for gillen:

o.t.t.
  1. gil
  2. gilt
  3. gilt
  4. gillen
  5. gillen
  6. gillen
o.v.t.
  1. gilde
  2. gilde
  3. gilde
  4. gilden
  5. gilden
  6. gilden
v.t.t.
  1. heb gegild
  2. hebt gegild
  3. heeft gegild
  4. hebben gegild
  5. hebben gegild
  6. hebben gegild
v.v.t.
  1. had gegild
  2. had gegild
  3. had gegild
  4. hadden gegild
  5. hadden gegild
  6. hadden gegild
o.t.t.t.
  1. zal gillen
  2. zult gillen
  3. zal gillen
  4. zullen gillen
  5. zullen gillen
  6. zullen gillen
o.v.t.t.
  1. zou gillen
  2. zou gillen
  3. zou gillen
  4. zouden gillen
  5. zouden gillen
  6. zouden gillen
diversen
  1. gil!
  2. gilt!
  3. gegild
  4. gillend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

gillen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de gillen (schreeuwen; roepen; kreten)
    le cris; l'hurlements
    • cris [le ~] zelfstandig naamwoord
    • hurlements [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gillen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cris gillen; kreten; roepen; schreeuwen gegil; gekrijs; geroep; geschetter; geschreeuw; geschrei; getrompetter; joelen; kreten; leuzen; parolen; roep; slagzinnen; slogans; tranen vergieten; vergieten
hurlements gillen; kreten; roepen; schreeuwen gebrul; gebulder; gehuil; gejank; gekrijs; geloei; geraas; gescheld; geschreeuw; getier; geween; loeien van de wind; wolvengehuil
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beugler brullen; gillen; janken brullen; huilen; janken; krijsen; loeien; snikken
braire gillen; krijsen; schreeuwen balken
criailler gillen; krijsen; schreeuwen brullen; huilen; janken; krijsen; uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
crier brullen; gillen; janken; krijsen; schreeuwen aanroepen; blaffen; blèren; brullen; bulderen; het uitgillen; huilen; janken; kraaien; krijsen; krijten; praaien; roepen; schreeuwen; toeroepen; uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
fulminer gillen; krijsen; schreeuwen brullen; donderen; foeteren; fulmineren; het uitgillen; ketteren; kwaad zijn; razen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitroepen; uitschreeuwen; uitvaren; uitvaren tegen; vuilbekken; woedend zijn
glapir brullen; gillen; janken blaffen; brullen; huilen; janken; keffen; krijsen; schreien; uitgieren; uitgillen; uitkrijsen
gueuler gillen; krijsen; schreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; het uitgillen; schreeuwen; uitroepen; uitschreeuwen
hurler brullen; gillen; janken; krijsen; schreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; foeteren; fulmineren; het uitgillen; huilen; janken; krijsen; razen; schreeuwen; snikken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitbrullen; uitgieren; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; woeden
mugir brullen; gillen; janken balken; brullen; foeteren; fulmineren; het uitgillen; huilen; janken; krijsen; loeien; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
piailler brullen; gillen; janken emmeren; huilen; schreien
rugir brullen; gillen; janken brullen; huilen; janken; krijsen
tempéter gillen; krijsen; schreeuwen

Verwante woorden van "gillen":


Wiktionary: gillen

gillen
verb
  1. een harde schelle ongearticuleerde uitroep slaken
gillen
verb
  1. manifester son opinion par des termes violents, par des cris.

Cross Translation:
FromToVia
gillen crier cry — intransitive: to shout, scream, yell