Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. glinsteren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor glinsteren (Nederlands) in het Frans

glinsteren:

glinsteren werkwoord (glinster, glinstert, glinsterde, glinsterden, geglinsterd)

  1. glinsteren (fonkelen; glimmen)
    briller; étinceler; scintiller
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
    • scintiller werkwoord (scintille, scintilles, scintillons, scintillez, )
  2. glinsteren (schitteren; fonkelen)
    briller; exceller; rayonner; étinceler; luire; scintiller; resplendir; reluire
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • exceller werkwoord (excelle, excelles, excellons, excellez, )
    • rayonner werkwoord (rayonne, rayonnes, rayonnons, rayonnez, )
    • étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
    • luire werkwoord (luis, luit, luisons, luisez, )
    • scintiller werkwoord (scintille, scintilles, scintillons, scintillez, )
    • resplendir werkwoord (resplendis, resplendit, resplendissons, resplendissez, )
    • reluire werkwoord (reluis, reluit, reluisons, reluisez, )
  3. glinsteren (schitteren)
    briller
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )

Conjugations for glinsteren:

o.t.t.
  1. glinster
  2. glinstert
  3. glinstert
  4. glinsteren
  5. glinsteren
  6. glinsteren
o.v.t.
  1. glinsterde
  2. glinsterde
  3. glinsterde
  4. glinsterden
  5. glinsterden
  6. glinsterden
v.t.t.
  1. heb geglinsterd
  2. hebt geglinsterd
  3. heeft geglinsterd
  4. hebben geglinsterd
  5. hebben geglinsterd
  6. hebben geglinsterd
v.v.t.
  1. had geglinsterd
  2. had geglinsterd
  3. had geglinsterd
  4. hadden geglinsterd
  5. hadden geglinsterd
  6. hadden geglinsterd
o.t.t.t.
  1. zal glinsteren
  2. zult glinsteren
  3. zal glinsteren
  4. zullen glinsteren
  5. zullen glinsteren
  6. zullen glinsteren
o.v.t.t.
  1. zou glinsteren
  2. zou glinsteren
  3. zou glinsteren
  4. zouden glinsteren
  5. zouden glinsteren
  6. zouden glinsteren
diversen
  1. glinster!
  2. glinstert!
  3. geglinsterd
  4. glinsterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor glinsteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
briller fonkelen; glimmen; glinsteren; schitteren blaken; blinken; excelleren; flikkeren; flitsen; fonkelen; glanzen; glitteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; lichten; onderscheiden; oplichten; overtreffen; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
exceller fonkelen; glinsteren; schitteren excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
luire fonkelen; glinsteren; schitteren blaken; blinken; gloren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; stralen
rayonner fonkelen; glinsteren; schitteren blaken; glunderen; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; stralen; straling uitzenden; uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden
reluire fonkelen; glinsteren; schitteren blinken
resplendir fonkelen; glinsteren; schitteren blaken; flikkeren; fonkelen; glanzen; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
scintiller fonkelen; glimmen; glinsteren; schitteren mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen
étinceler fonkelen; glimmen; glinsteren; schitteren blaken; flikkeren; flonkeren; fonkelen; glanzen; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen; vonken