Nederlands

Uitgebreide vertaling voor harden (Nederlands) in het Frans

harden:

harden werkwoord (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)

  1. harden (stalen; uitharden)
    tremper; durcir
    • tremper werkwoord (trempe, trempes, trempons, trempez, )
    • durcir werkwoord (durcis, durcit, durcissons, durcissez, )
  2. harden (trainen; oefenen; coachen; bekwamen)
    entraîner; instruire; former; éduquer
    • entraîner werkwoord (entraîne, entraînes, entraînons, entraînez, )
    • instruire werkwoord (instruis, instruit, instruisons, instruisez, )
    • former werkwoord (forme, formes, formons, formez, )
    • éduquer werkwoord (éduque, éduques, éduquons, éduquez, )
  3. harden (uithouden; dragen; volhouden; )
    tenir le coup; tenir; persister; endurer; supporter; persévérer; maintenir; continuer; subir; tenir jusqu'au bout
    • tenir le coup werkwoord
    • tenir werkwoord (tiens, tient, tenons, tenez, )
    • persister werkwoord (persiste, persistes, persistons, persistez, )
    • endurer werkwoord (endure, endures, endurons, endurez, )
    • supporter werkwoord (supporte, supportes, supportons, supportez, )
    • persévérer werkwoord (persévère, persévères, persévérons, persévérez, )
    • maintenir werkwoord (maintiens, maintient, maintenons, maintenez, )
    • continuer werkwoord (continue, continues, continuons, continuez, )
    • subir werkwoord (subis, subit, subissons, subissez, )

Conjugations for harden:

o.t.t.
  1. hard
  2. hardt
  3. hardt
  4. harden
  5. harden
  6. harden
o.v.t.
  1. hardde
  2. hardde
  3. hardde
  4. hardden
  5. hardden
  6. hardden
v.t.t.
  1. ben gehard
  2. bent gehard
  3. is gehard
  4. zijn gehard
  5. zijn gehard
  6. zijn gehard
v.v.t.
  1. was gehard
  2. was gehard
  3. was gehard
  4. waren gehard
  5. waren gehard
  6. waren gehard
o.t.t.t.
  1. zal harden
  2. zult harden
  3. zal harden
  4. zullen harden
  5. zullen harden
  6. zullen harden
o.v.t.t.
  1. zou harden
  2. zou harden
  3. zou harden
  4. zouden harden
  5. zouden harden
  6. zouden harden
diversen
  1. hard!
  2. hardt!
  3. gehard
  4. hardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

harden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. harden (bestand maken tegen)
    le durcissement

Vertaal Matrix voor harden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
durcissement bestand maken tegen; harden stalen; verharden
supporter aanhanger; fan; supporter; voorstander
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
continuer doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; avanceren; continueren; daarnaast doen; doorgaan; doorlopen; doorzetten; een stapje verder gaan; prolongeren; standhouden; verder doen; verder lopen; verdergaan; vervolgen; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
durcir harden; stalen; uitharden hard worden; verharden; verstarren; verstenen; verstijven
endurer doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorleven; doormaken; doorstaan; doorzetten; dulden; lijden; standhouden; velen; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
entraîner bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen aanlokken; africhten; begeleiden; dier africhten; dresseren; leiden; lokken; meelokken; meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen; meevoeren; met zich meeslepen; oefenen; ontwikkelen; repeteren; trainen; trekken; uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verleiden; verlokken; vlakken; voeren; voortlokken; voorttrekken; weglokken; wegvegen; wissen
former bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen bijbrengen; boetseren; formeren; grootbrengen; in het leven roepen; kneden; leren; maken; modelleren; onderwijzen; opvoeden; scheppen; vervaardigen; vorm geven; vormen; vormgeven
instruire bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen berichten; bijbrengen; doceren; iets leren; iets melden; inlichten; leren; lesgeven; onderrichten; onderwijzen; voorlichten
maintenir doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden beethouden; behoeden; behouden; beschermen; bestendigen; bewaren; conserveren; handhaven; hooghouden; in bescherming nemen; in de hoogte houden; instandhouden; niet terugnemen; omhooghouden; ophouden; stand houden
persister doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; avanceren; continueren; doorgaan; doorlopen; doorzetten; standhouden; verder lopen; verdergaan; vervolgen; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
persévérer doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doordouwen; doorduwen; doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
subir doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden beleven; doorleven; doormaken; doorstaan; ervaren; gewaarworden; lijden; ondervinden; verdragen; verduren; verteren; voelen
supporter doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorleven; doorstaan; doorzetten; dulden; gedogen; lijden; standhouden; tolereren; velen; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
tenir doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden beet hebben; beethouden; beschikken over; bezitten; gevangen zetten; hebben; in de cel zetten; in eigendom hebben; interneren; isoleren; niet laten gaan; opsluiten; vasthebben; vasthouden; vastzetten
tenir jusqu'au bout doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
tenir le coup doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorleven; doorstaan; doorzetten; standhouden; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; zich staande houden
tremper harden; stalen; uitharden bevochtigen; dippen; dompelen; dompelen in; dompen; doordrenken; doortrekken met vloeistof; doorweken; drenken; impregneren; in de week zetten; indompelen; kantelen; kiepen; nat maken; omver kiepen; onderdompelen; onderduwen; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken
éduquer bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen bijbrengen; grootbrengen; leren; onderwijzen; opvoeden; vormen

Verwante definities voor "harden":

  1. hard worden1
    • stopverf moet harden voordat je het schildert1

Wiktionary: harden

harden
verb
  1. Durcir
  2. Se tenir debout, se tenir droit. (Sens général).
  3. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
harden endurcir harden — make hard(er)
harden habituer; aguerrir; endurcir inure — to cause to become accustomed to something unpleasant by prolonged exposure
harden geler set — to solidify