Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. hobbelen:
  2. hobbel:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hobbelen (Nederlands) in het Frans

hobbelen:

hobbelen werkwoord (hobbel, hobbelt, hobbelde, hobbelden, gehobbeld)

  1. hobbelen (schuddend op en neer gaan; stoten)
    cahoter; se dandiner
    • cahoter werkwoord (cahote, cahotes, cahotons, cahotez, )
    • se dandiner werkwoord

Conjugations for hobbelen:

o.t.t.
  1. hobbel
  2. hobbelt
  3. hobbelt
  4. hobbelen
  5. hobbelen
  6. hobbelen
o.v.t.
  1. hobbelde
  2. hobbelde
  3. hobbelde
  4. hobbelden
  5. hobbelden
  6. hobbelden
v.t.t.
  1. heb gehobbeld
  2. hebt gehobbeld
  3. heeft gehobbeld
  4. hebben gehobbeld
  5. hebben gehobbeld
  6. hebben gehobbeld
v.v.t.
  1. had gehobbeld
  2. had gehobbeld
  3. had gehobbeld
  4. hadden gehobbeld
  5. hadden gehobbeld
  6. hadden gehobbeld
o.t.t.t.
  1. zal hobbelen
  2. zult hobbelen
  3. zal hobbelen
  4. zullen hobbelen
  5. zullen hobbelen
  6. zullen hobbelen
o.v.t.t.
  1. zou hobbelen
  2. zou hobbelen
  3. zou hobbelen
  4. zouden hobbelen
  5. zouden hobbelen
  6. zouden hobbelen
diversen
  1. hobbel!
  2. hobbelt!
  3. gehobbeld
  4. hobbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor hobbelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cahoter hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken
se dandiner hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten slungelen

Verwante woorden van "hobbelen":


hobbelen vorm van hobbel:

hobbel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de hobbel
    la bosse; la boule
    • bosse [la ~] zelfstandig naamwoord
    • boule [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. de hobbel (bobbel; ongelijkheid; oneffenheid)
    l'inégalité; la bosse

Vertaal Matrix voor hobbel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bosse bobbel; hobbel; oneffenheid; ongelijkheid bluts; bobbel; bobbeltje; bochel; bolling; buil; bult; bultje; deuk; hobbeling; instulping; kneuswond; kneuzing; knobbel; letsel; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; uitpuiling; uitstulping; zwelling
boule hobbel bal; bobbel; bol wol; bolvorm; bowlingbal; buil; bult; knobbel; kogelvorm
inégalité bobbel; hobbel; oneffenheid; ongelijkheid hobbeligheid; oneffenheid; ruwheid

Verwante woorden van "hobbel":

  • hobbelen, hobbels, hobbeltje, hobbeltjes

Wiktionary: hobbel

hobbel
noun
  1. een kleine verhoging in de weg

Verwante vertalingen van hobbelen